[Jager, Arie de]
JAGER (Arie de), verdienstelijk taalgeleerde, 10 Apr. 1806 te Delfshaven geb. en 26 Apr. 1877 te Rotterdam overl. Al vroeg voor het onderwijs bestemd, was hij van 1817-31 kweekeling en secondant aan 't instituut van Görlitz, later hoofd eener fransche school eerst te Vlaardingen en daarna te Rotterdam. In 1865 werd hij tot leeraar a.d.H.B.S. dezer stad benoemd, waaraan hij werkzaam bleef tot 1873, toen hij op 66-jar. leeftijd eervol ontslagen werd. De senaat der gron. hoogeschool benoemde hem wegens zijn groote verdiensten op taalkundig gebied in 1850 honoris causa tot doctor in de letteren. Van zijn talrijke geschriften op 't gebied van taalen letterk. noemen wij alleen: Proeve over de werkwoorden van herhaling en during in de Nederl. taal (1832; 2e dr. 1844); Taalkundig Magazijn (1834, 4 dln.); Archief voor Nederl. Taalkunde (1847-54, 4 dln.); Tollens' dichterrang gehandhaafd tegen dr. N. Beets (1859); De Taalgids (1859-61) en Woordenboek der frequentatieven (1875-78, 2 dln.). Verder bezorgde hij o.a. een uitgave van Cats' Gedichten (1843-54, 3 dln.) en van de taalk. werken van prof. Lulofs (4e dr. 1857-77).
Zijn portret verscheen in een steendruk van S. Lankhout.
Zie: W. van Helten in Ned. Spectator 1877, 194 en J. te Winkel in Levensber. Letterk. 1880, 139.
Zuidema