[Hobbenz., Adam]
HOBBENZ. (Adam), van Katwijk, overl. vóór 1392. Aanvankelijk schijnt hij als klerk van Willem V, toen deze nog Verbeider was, werkzaam te zijn geweest. Daarna werd hij klerk van den bekenden Gerard Alewijnsz., na wiens dood hij in dienst van Willem V overging. Bij brief van 24 Febr. 1355 begiftigde deze hem wegens bewezen diensten levenslang met de kosterij van Delft, uit welk stuk blijkt, dat Adam schrijver van den graaf was en tot zijn gevolg behoorde. In 1358 en 1359 was hij aan de universiteit te Parijs; in het laatste jaar verwierf hij er den licentiaatstitel. In 1370 en volgende jaren was hij weder te Parijs, in 1376 werd hij als oudere der Germaansche Natie geraadpleegd. Inmiddels had hij 28 Jan. 1371 als ‘Adam Hobonis de Catwijc, presb., in decretis baccal. et in artibus magister, qui, ut asserit, in tertio anno lecture decretalium existit’ van den Paus een kanonikaat in het kapittel van St. Pieter te Utrecht verkregen, mits latende varen zijn beneficium te Delft. Hoewel rector der kerk van Emelisse in Zeeland, vergunde paus Gregorius XI hem 2 Jan. 1373 zijn studie aan de universiteit te Orleans voort te zetten, onder voorwaarde, dat hij er voor zorg zou dragen, dat het zijn parochie niet aan geestelijke zorg ontbrak. Bekend is zijn vechtpartij met den klerk Pieter Jacobsz. van Bleiswijk, die hem een oog uitsloeg, waarover een commissie van 4 klerken uitspraak deed, den schuldige tot een zware boete veroordeelende. Hij is in of vóór 1392 overleden, daar in dat jaar een geschil bestond over de door zijn dood opengevallen prebende van het St. Pieterskapittel.
Zie: Bullarium Trajectense no. 1964, 2117, Introd. lvii; G. Brom, Archivalia in Italië I no. 1491; Denifle et Chatelain, Auct. Chartularii Univ. Parisiensis I, register, waar hij xxxvii als student te Orleans wordt vermeld; P.J. Blok, Holl. stad in de middeleeuwen ('s Grav. 1883) 285; Th. van Riemsdijk, Tresorie en kanselarij v.d. graven v. Holland en Zeeland ('s Grav. 1908) 78-79.
van Kuyk