[Hinsch, Albertus Antony]
HINSCH (Albertus Antony), geb. te Hamburg, overl. te Groningen in of omstreeks 1785, kwam in 1728 als knecht in de orgelmakerij van Franz Caspar Schnitger aldaar, zette na diens overlijden omstreeks 1729 diens zaken voort eerst voor rekening van diens weduwe, later na haar getrouwd te hebben in eigen beheer. Hij moet uitgemunt hebben in de tongwerken en praestanten. Daar zijn werkzaamheid goeddeels samenvalt met het organistschap van Jacob Wilhelm Lustig, sinds 1728 organist van de Martini-kerk te Groningen en aldaar overleden in 1796, kan de beteekenis van den één niet nauwkeurig beschreven worden zonder kennis te nemen van het streven van den ander. Zijn bedrijf werd na zijn overlijden voortgezet door H.H. Freytag (kol. 457). Uit de talrijke reeks nieuwe orgels en orgelherstellingen die hij, meest in de noordelijke provinciën der Nederlanden uitvoerde, zijn alleen genoemd de nieuwe instrumenten te Loppersum (1736), Almelo (1754), Harlingen, Nieuwe kerk (1776) en Bolsward, Groote kerk (1781). 24 Jan. 1774 adviseerde hij over het in aanbouw zijnde instrument in de Stephenskerk te Nijmegen, toen daar moeielijkheden gerezen waren met den orgelmaker Christiaan Muller, welke met diens terugwijzing eindigden.
Zie: Werkmeister, Orgel-proef vert. door J.W. Lustig 14; Hess, Dispositien met vervolg; Knock, Dispositien; Seidel, Het orgel en deszelfs zamenstel 15, 24; Caecilia 1862, 121; Gregoir, Historique de la facture et des facteurs d'orgue 289.
Enschedé