Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 558]
| |
leeftijd een buitengewonen aanleg voor de studie der klassieke talen en vooral voor de latijnsche poëzie. Nauwelijks 17 jaar oud gaf hij zijn eerste latijnsche gedichten uit en wisselde hij latijnsche brieven met bekende geleerden, wier kring zich steeds uitbreidde. 1645 ondernam hij een groote reis naar Frankrijk en Italië. waar hij bibliotheken bezocht en met tal van geleerden vriendschap sloot. 1648 naar zijn vaderland teruggekeerd vertrok hij 1649 naar Stockholm, op uitnoodiging van koningin Christina, die den beroemden latijnschen dichter aan haar hof wilde verbinden. Op haar bevel ondernam hij 1651 een tweede reis naar Italië om handschriften en zeldzame boeken op te sporen. Nadat Christina 7 Juli 1654 afstand had gedaan van den troon, werd H., die een deel van zijn vermogen in haar dienst had verbruikt, vooral door bemiddeling van Coenraad van Beuningen als resident van Hunne Hoog Mogenden aangesteld bij het zweedsche hof 7 Oct. 1654. 17 Aug. 1655 teruggeroepen om rapport te doen, verkreeg hij 7 Juli 1656 ontslag wegens zijn benoeming tot secretaris van Amsterdam. Ergernis over het verliezen van een proces (zie onder) deed hem die betrekking in 1657 weer neerleggen. 10 Nov. 1660 werd hij andermaal tot resident te Stockholm benoemd; 30 Aug. 1669 vertrok hij naar Moskou als extraordinaris envoyé aan 't Hof van Alexis Michajlowietsj, Tsaar van Rusland, van welke reis hij 26 Sept. 1670 te Stockholm terugkeerde. Nadat hij deze stad 9 Juli 1671 met verlof had verlaten, trad hij uit den staatsdienst, ofschoon hij nog eenmaal 1672 door de Staten naar Oostfriesland en Bremen werd afgevaardigd. Zijn laatste levensjaren wijdde H., voorzoover zijn gezondheid dat toeliet (hij leed aan podagra), aan zijn geliefkoosde studiën. Sinds 1675 woonde hij te Vianen; te 's Gravenhage, waar hij zich tijdelijk ophield om het huwelijk van zijn nicht Ermgard Goes, de dochter van zijn eenige zuster Elizabeth, bij te wonen, werd hij door den dood verrast. Zijn lijk werd in zijns vaders graf in de Pieterskerk te Leiden bijgezet. Het particuliere leven van H. werd verbitterd door de moeilijkheden, die uit zijn verhouding tot Margaretha Wullen, de zuster van Christina's lijfarts, voortvloeiden. Hij leerde haar te Stockholm kennen en verwekte bij haar twee zoons, Daniël, geb. 8 Apr. 1652, en Nicolaas (2), die volgt. Toen H. van een huwelijk niet wilde hooren, omdat haar levenswandel verre van onberispelijk was, werd hij door haar aangeklaagd en door schepenen van Amsterdam 27 Apr. 1657 veroordeeld haar in facie ecclesiae aut coram iudice te trouwen. H. ging in appèl bij 't Hof van Holland en den Hoogen Raad, die evenwel het vonnis 18 Maart 1661 en 22 Dec. 1662 bekrachtigden. Het huwelijk werd in 's Gravenhage door baljuw en schepenen 15 Aug. 1665 voltrokken. H. zelf bevond zich toen op zijn standplaats te Stockholm en heeft het nooit willen erkennen. Dit proces kostte hem een deel van zijn vermogen en veroorzaakte hem ook verder veel zorg en verdriet. Op het laatst van zijn leven dreigde zijn zoon Nicolaas hem te zullen vermoorden, als hij zijn moeder niet onderhield. Als philoloog staat H. zeer hoog. Bij verscheidene schrijvers is de grondslag voor de textrecensie door hem gelegd. Voornamelijk hield hij zich met latijnsche dichters bezig, onder wie Ovidius hem het meest aantrok (‘Sospitator Poetarum Latinorum’). Door zijn vele reizen en connecties beschikte hij over meer hulpmiddelen dan de meeste zijner tijdgenooten. Daarbij is zijn be- | |
[pagina 559]
| |
lezenheid groot en heeft hij een fijn gevoel voor taal en metrum, zoodat zijn coniecturen ook vaak verbeteringen zijn. Zijn eigen tijd waardeerde in hem vooral een latijnschen dichter. Zoo zijn de twee grafdichten op de Ruyter's tombe en het gedicht op het voetstuk van het Erasmusbeeld te Rotterdam van zijn hand. Voor onzen smaak zijn zijn verzen soms wat al te gekunsteld en met mythologische geleerdheid overladen. Over H.'s verdiensten als diplomaat valt het moeilijk een oordeel te vellen. Zijn lastgevers hadden ongetwijfeld vertrouwen in hem; daarvoor pleit o.a. de eervolle zending naar Moskou. De betrekkingen tusschen Zweden en de Republiek waren in het midden van de 17de eeuw allesbehalve vriendschappelijk, zoodat H's positie dikwijls hoogst onaangenaam was. H's verblijf in Zweden is in de eerste plaats dát land ten goede gekomen door het voordeel, dat de zweedsche geleerden uit den omgang met hem trokken. ‘Geen van de vroeger bij Christina aanwezige nederlandsche geleerden,’ zoo getuigt de zweedsche schrijver Wrangel, ‘is voor de zweedsche ontwikkeling van grooter beteekenis geweest dan Nicolaas Heinsius.’ Gedichten en uitgaven van klassieke schrijvers: Breda expugnata (Lugd. Bat. 1637); Elegiarum liber (Parijs 1646); Italia (Padua 1648) (opnieuw uitgegeven door Boot, met een tweede - later verschenen - boek vermeerderd en tal van verbeteringen door H. zelf aangebracht: Italica, Amst. 1872); Poemata (Lugd. Bat. 1653); Poematum nova editio (Amst. 1666). Verschillende gedichten, die deze laatste uitgave niet bevat, zijn uitgegeven in Santenii Deliciae Poeticae (Lud. Bat. 1796). Claudianus (Amst. 1650); Ovidius (Amst. 1652); Prudentius (Amst. 1667); Virgilius (Amst. 1676); Velleius Paterculus (Amst. 1678); Valerius Flaccus (Amst. 1680). Zoowel tijdens het leven van H. als na zijn dood zijn van deze schrijvers vele nieuwe uitgaven verschenen volgens zijn recensie en van zijn aanteekeningen voorzien. Een deel zijner boeken met aanteekeningen is thans in de Bodleiana te Oxford (Centralbl. Bibliothekswesen 1901, 159). Honderden brieven van en aan N.H. zijn door P. Burman uitgegeven in de Sylloge Epistolarum (Leid. 1727); ook in andere werken zijn er afgedrukt. Nog talrijker zijn wellicht de onuitgegeven brieven, die voor het meerendeel berusten op de universiteits-bibliotheek te Leiden en het rijksarchief te te Gravenhage. Een Commentarius de Vita Nicolai Heinsii gaf P. Burman jr., toen hij IV Libri Adversariorum van H. benevens diens Notae ad Catullum et Propertium publiceerde (Harlingen 1742). De daarbij gevoegde Operum Syllabus is niet geheel volledig. Het beste, door A. de Blois gegraveerde, portret van Nicolaas Heinsius staat in den catalogus zijner bibliotheek. Zie verder: P. Hofman Peerlkamp, de Poetis Latinis Nederlandiarum 2de ed. (Haarl. 1838) 426-431; Lucian Müller, Gesch. der Klass. Philologie in den Niederlanden (Leipzig 1869) 51-54 en 211-212; J.E. Sandys, A history of Classical scholarschip II (Cambridge 1908) 323-326 (verschillende data onjuist); over H's werkzaamheid in Zweden: Arckenholtz, Mémoires en E. Wrangel, De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden (Leiden 1901) passim; over zijn verhouding tot Margaretha | |
[pagina 560]
| |
Wullen: de beneden aangekondigde biografie van zijn zoon; over zijn italiaanschen tijd: J.A.F. Orbaan, Bescheiden in Italië omtrent Nederl. Kunstenaars en Geleerden (Rijks Gesch. Publ.) I (1911) Inl. xix vlg., en reg. 414. Kan |
|