[Germersz, Galtus]
GERMERSZ. (Galtus), orgelmaker, die dikwijls samenwerkte met zijn zoon Germer Galtus (kol. 459) en voorkomt tusschen 1617 en 1636. De aard van het bedrijf medebrengende, dat voor den aanmaak van een orgel de orgelmaker zich tijdelijk in een plaats installeerde, worden in resoluties en missiven hem de meest onderscheidene woonplaatsen toegekend. Zijn domicilie schijnt echter Amersfoort geweest te zijn, in welke plaats Havingha, Oorspronk en voortgang (1727) 154 hem localiseert; dit vindt steun in een resolutie van Burgemeesteren van Haarlem dd. 21 Jan. 1636 waarbij dit college den organist Cornelis Helmbreecker (I kol. 1064) machtigt ‘te reysen tot Aemsvoort en te versoucken de orgelmakers aldaar woonachtich herwaerts [d.i. naar Haarlem] te comen’, vervolgens in het feit, dat 11 Nov. 1737 door F. Boucquet te 's Gravenhage geveild werd een ‘zeer fraaye clavecimbaal, zynde een staartstuk met een dubbeld clavier, gemaakt in den jaare 1617 door Baltus Germersse te Amersfoort’ (adv. Opr. Haarl. Crt. 7 Nov. 1743) en eindelijk in de overweging dat, toen 21 Maart 1631 tusschen hen en kerkmeesteren van Nijkerk gecontracteerd werd over het onderhoud van het door hem bij contract van 16 Aug. 1625 nieuw gebouwde orgel in de herv. Kerk aldaar, dat gedeeltelijk in Amersfoort gereed gemaakt was (Bouwsteenen III, 85 vlg.) bepaald werd, dat het contract zelf gesteld werd onder den rechtsdwang van de hoven van Gelderland en van Utrecht (Gelre, Bijdr. en meded. XII (1909) 242); de mansnamen Galt(us) en Germer (vgl. de plaatsnamen Garmerwolde en Garmerweer) wijzen niettemin op groningsche of oost-friesche herkomst, de eerste ook voorkomende als Baltis (Bouwsteenen III, 82 en advert.
hiervoor). Behalve de reeds genoemde instrumenten werkte hij aan, herstelde hij of stelde hij nieuw: 1623 Claaskerk Utrecht (Gregoir, Historique de la facture et des facteurs d'orgue 91); 1624 Buurkerk Utrecht (Bouwsteenen III 95); 1629 Sint Jacobskerk 's Gravenhage (van den