beginselen ingang te doen vinden, mislukte. Ook werd de band met de Hamburgers slapper, daar hij niet instemde met hun geloofsbelijdenis. Hij zag weinig vrucht op zijn arbeid en ontmoedigd zonderde hij zich meer af tot het stille landleven. In de laatste jaren van zijn moeitevol leven wenschte hij niets meer dan stil zijn weg met God te gaan, totdat hij in vrede ontsliep.
Hij schreef: Jezus Christus of Lotgevatlen en Lessen van den Zaligmaker der menschheid (Groningen 1832); Het eene Noodige (Gron. 1841); Waakt op! gij die slaapt enz. eene roepstem tot alle ware geloovigen en begeerigen in Nederland (Gron. 1843); Beknopte aanwijzing van het ongeoorloofde in den Doop der kleine kinderen (Gron. 1843); Die den Geest Christi niet heeft, die komt Hem niet toe (Gron. 1844); Getrouw Verhaal van mijn werkzaamheden en lotgevallen als Dienaar des Heeren te Gasselter Nieuwveen (Gron. 1844); Toespraak aan mijne medegeroepenen tot het dierbaar geloof in Christus ten eeuwigen leven over den H. Doop des Heeren en de onderlinge Bijeenkomst der Heiligen (Gron. 1845); De Levenswekker, een blijde boodschap voor allen, die aan de veelvuldige ziekten, welke door gevatte koude ontstaan, alsmede aan andere ongesteldheden, lijden (Gron. 1858).
Zijn portret met korte levensbeschrijving komt voor in het Jaarboekje uitgegeven door de Unie van gemeenten van gedoopte Christenen in Nederland (Sneek 1884). Meer bijzonderheden in G.A. Wumkes, Opkomst en Vestiging van het Baptisme in Nederland (1912).
Wumkes