weigerde hij den eed tot afzwering van de remonstrantsche gevoelens af te leggen. De nationale Synode te Charenton in 1623 liet den eisch tot deze afzwering vervallen, waardoor Curcellaeus in zijn ambt kon worden hersteld. Hij werd toen predikant te Vitry in Champagne, waar hij tot 1634 bleef. Toen begaf hij zich naar Holland en sloot zich bij de broederschap der remonstranten aan. Na Episcopius' dood (4 April 1643) werd door de directeuren, predikanten en gecommitteerden te Rotterdam 6 Mei van dat jaar aan Curcellaeus een voorloopig hoogleeraarschap opgedragen. Op voordracht der amsterdamsche kerk werden naast hem tot buitengewone hoogleeraren aan het Seminarium benoemd de predikanten Carolus Niëllius, Barth. Praevostius en Alb. Huttenus. In 1643 werd hem eerst het onderwijs in de kerkgeschiedenis opgedragen, in 1644 kreeg hij voorgoed de benoeming tot hoogleeraar in de godgeleerdheid.
Hij schreef: Institutio religionis Christianae, maar het werk is niet voltooid. Het werd vertaald uitgegeven te Leiden in 1678. Het oorspronkelijk werk is opgenomen in de Opera theologica (Amst. Elsevier 1675), door Ph. van Limborch uitgegeven. Deze voorzag zijn Synopsis ethices met een voorrede. De holl. vertaling heet De zedelijke werken (Leiden 1674) en bevat verzen op Curcellaeus van G. Brandt, Galenus Abrahamsz., J. Oudaan, P.v. Hoorn, alsmede brieven van hem aan de Groot en anderen. Hij was bevriend met Cartesius en vertaalde enkele zijner geschriften in het latijn. In de Opp. theol. zijn opgenomen de Oratio funebris van A. Poelenburg en latijnsche gedichten van C. Brandt e.a., benevens latijnsche brieven. Curcellaeus gaf een critische editie van het N. Testament, waarvoor hij verschillende handschriften vergeleek, en was de eerste die methodisch de tekstcritiek beoefende. Deze editie is tweemaal uitgegeven te Amsterdam bij Elsevier, 1658 en 1675; en in 1685 en in 1699 bij Blaeu aldaar.
Tweemaal is hij gehuwd geweest. Eerst met Jeanne de Beaulieu le Blanc, bij wie hij een zoon, Gideon, en een dochter, Maria, had. Gideon werd in 1648 te Kampen nog gevangen gezet, omdat hij voor de remonstranten aldaar in het geheim gepredikt had. Prins Willem II, waarschijnlijk gedachtig aan wat zijn vader voor Louise de Coligny had gedaan, trachtte zijn vrijlating te bewerken. Later werd Gideon predikant te Noordwijk en te 's Gravenhage waar hij in 1673 overleed. Na den dood zijner eerste vrouw, die nog in Frankrijk stierf, hertrouwde hij met Susanna Fleurigeon, welk huwelijk kinderloos bleef.
Vgl. H.C. Rogge, Bibl. van Remonstr. Geschriften 47; Haag, La France protestante IV, 84-87; Abr. de Am. v.d. Hoeven, Tweede eeuwfeest van het Sem. der Rem. 100.
Groenewegen