[Cudell, Martinus]
CUDELL (Martinus), oudheidkundige, geb. te Broekhuisen, gemeente Rimburg, 8 Aug. 1773, overl. te Luik 30 Dec. 1845. Zijn vader was geneesheer, evenals zijn grootvader, in het naburige Mariënberg (Pruisen). Hij studeerde de klassieke talen op het gymnasium te Keulen en bezocht vervolgens de universiteit van die stad tot aan de opheffing. Hij ging met graaf Karel Belderbusch, (kol. 118), dien hij op zijn kasteel Ter Worm had leeren kennen, als secretaris naar Parijs, volgde er de lessen in de scheikunde van Fourcroy, en stond zijn meester, toen deze prefect van het Departement der Oise geworden was, bij als secretaris in de reorganisatie van het lager onderwijs; toen de graaf deel uitmaakte van den Senaat, volgde hij hem weder naar Parijs, en bezocht daar ijverig de bibliotheken. In 1814 keerde hij naar Limburg terug, vestigde zich te Maastricht, werd daar commissaris van politie, maakte deel uit van de ‘Société des Amis des Sciences, Lettres et Arts’ en vertrok in 1830 naar België, daar het militaire opperbestuur van Maastricht tijdens den staat van beleg hem minder het vertrouwen waardig keurde en hij dus zijn ambt niet kon blijven vervullen. De belgische regeering stelde hem aan tot vrederechter te Hasselt. Hij liet eenige handschriften na over den romeinschen weg van Tongeren naar Gulik en de ligging van Coriovallum als mede over die van Atuatica, over romeinsche sarcophagen, gevonden te Schinveld en Limbricht.
Zie: G. Stas in Publ. de Limb. VIII (1871) 298-302.
Flament