Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 337]
| |
Breda, gest. 22 Aug. 1601 te Dordrecht, waar hij in de Augustijnerkerk begraven werd. Zijn ouders waren Mr. Johan, te Breda eerst griffier en secretaris, later burgemeester, en Anthonia Montens. Te Leuven studeerde Hendrik in de rechten. Daarna vestigde hij zich te Breda als advocaat. Reeds betrekkelijk vroeg heeft hij zich daar toen ook bij de reformatorische beweging gevoegd. Al vóór 1567 was hij bij de kerk in zijn woonplaats ouderling. Door de komst van Alva zag hij zich genoodzaakt te vluchten. 17 Sept. 1567 verliet hij met zijn gezin en zijn ouders de stad. Eerst ging de reis naar 't Kleefsche, naar Duisburg. Daarna naar Lemgo in Lippe-Detmold. Ten slotte trok hij, na 26 Febr. 1569 daar te Lemgo zijn vader te hebben verloren, met zijn moeder naar Heidelberg, waar een zijner zusters woonde, gehuwd met professor Smetius. Hier begon hij zich toen in het Collegium Sapientiae en vervolgens aan de Universiteit toe te leggen op de studie der theologie, waartoe hij zich 27 Juni 1573 liet inschrijven. Na de voleindiging van die studie werd hij predikant. In 1574 stond hij als zoodanig te Hochum in de Paltz. Vier jaar later - nadat intusschen 31 Juli 1578 zijn moeder was overleden en hij vermoedelijk, in verband met de regeerings-wisseling in de Paltz (keurvorst Frederik III stierf en werd opgevolgd door zijn lutherschgezinden zoon Lodewijk) na 1576 reeds een poos ambteloos was geweest, want in Jan. 1578 laat hij te Frankenthal een kind doopen - trok hij naar Dordrecht. Vóór den 4en Mrt. van dat jaar was hij daar beroepen; en na dit beroep te hebben aangenomen, heeft hij daar toen onafgebroken tot zijn dood gestaan, behalve dat hij gedurende dien tijd bij wijze van leening een paar maal voor kort aan andere Kerken afgestaan werd. Zoo in 1579 aan die van Breda, in 1599 aan die van Hoorn en zes jaar van tevoren in 1593, ook aan die van Utrecht, in verband met de moeilijkheden die zich daar toen hadden voorgedaan. Dit was niet de eenige maal, dat men zich van zijn hulp verzekerde om bezwaren uit den weg te ruimen. Corput moet wel een bijzondere bedachtzaamheid en een niet gering beleid hebben gehad, want voor allerlei zaken in geschil deed men op hem een beroep. Ten aanzien van verschillende daarvan - o.a. de zaak-Herberts - zijn over zijn optreden bijzonderheden te vinden in van Langeraad en de Bie, Het Protestantsche Vaderland in voce. Behalve voor het wegnemen van moeilijkheden was Corputius echter ook een gewichtig man voor het bouwen van het kerkelijk leven. De Nationale Synode van 1581 koos hem in haar moderamen niet alleen, maar droeg hem bovendien op een ordening te maken voor de armverzorging, terwijl ze hem tevens verzocht met Tilius een onderzoek in te stellen naar den oorsprong der Confessie. De provincie Zuid-Holland gaf hem omstreeks denzelfden tijd een zeker niet minder moeilijke opdracht, n.l. tot het verzamelen van stukken die voor het later te boek stellen van de gedenkwaardigste kerkelijke geschiedenissen van gewicht zouden kunnen zijn. Op last der Synode van 1588 moest hij met drie anderen een nieuwe bijbelvertaling gaan voorbereiden. In het daaraan voorafgaande jaar behoorde hij tot de twaalf predikanten, die - met den hoogleeraar Adrianus Saravia - door de Staten van Holland te 's Gravenhage werden ontboden voor een conferentie over eenige punten, rakende den welstand in land en kerk. Terwijl hij ten slotte tevens ook nog werd geraadpleegd in zake | |
[pagina 338]
| |
de staats-kerkenordening, die de overheid wilde pogen in te voeren, en door de Synode van 1589 met Tilius, Cornelius en Fraxinus werd aangewezen voor de beoordeeling van een aantal pamfletten tegen de anabaptisten, die kort daarna - indien aan den wensch der Synode zou worden voldaan - het licht zouden zien; een taak, die hij in 1581 op last der classe Dordrecht ook reeds had moeten volbrengen ten aanzien van de hollandsche vertaling van Beza's geschrift over de excommunicatie. Corput heeft echter niet alleen boeken van anderen beoordeeld, hij heeft zelf ook geschreven. In 1600 gaf hij met Arnoldus Cornelius tegen Coolhaes, ter beantwoording van diens Wederantwoort (Hoorn 1599): Corte antwoorde op de valsche beschuldinghen end' blameringhen van Caspar Coolhaes (Delft 1600) uit, een boekje dat voor de kennis van het standpunt zijner auteurs niet zonder belang is. In dezelfde zaak-Coolhaes schreef hij ook reeds in 1582 een boek, dat vermoedelijk den titel heeft gedragen: Cort eenvoudich en waerachtich verhael waeromme Caspar Coolhaes, predicant gheweest sijnde binnen Leyden, eyntelick den 25en Martii ao 1582 bij den Synode provinciael van Hollandt van der Kercke Christi is gheexcommuniceert (Dordrecht 1582). En eindelijk deed hij in 1591 een vertaling van Jeremias Bastingius' Catechismus-verklaring het licht zien, onder den titel: Verclaringe op den Catechisme der Christelicker Religie, waarin hij zich echter niet al te stipt aan het origineel heeft gehouden, immers in de voorrede deelt hij mee dat de auteur hem ‘de vrijheyt gelaten heeft, niet aen de woorden gebonden te zijn, maer zijn meyninge met breeder en meer woorden te verclaren: ooc ter gelegener plaetsen bij te voegen, t' gene tot breeder leeringe, wederlegginge, bestraffinge, vermaningen etc. dienstelic was’. Uit alles blijkt wel genoegzaam dat van den Corput een man van niet alledaagsche beteekenis is geweest, en dat de gereformeerde Kerken in ons land voor hun bloei veel aan hem te danken hebben gehad. Hij is tweemaal gehuwd geweest. Ten eerste, sedert 1562, met Adrienne van Aerts of Adriana van Bregt (geb. 11 Mrt. 1546, gest. 24 Mrt. 1584 te Dordrecht). Daarna hertrouwde hij 3 Jan. 1585 met Heylwig Heymans, dochter van Andreas Heymans en Alix Kolff, die na zijn dood opnieuw huwde, nu met Libertus Fraxinus, destijds predikant te Brielle, en daar 10 Sept. 1610 werd begraven. Kinderen uit dat eerste huwelijk waren: 1o. Johanna, 7 Febr. 1565 te Breda geboren, gest. 1602, na sedert 10 Oct. 1587 gehuwd te zijn geweest met den dordtschen burgemeester Melchior van den Brouk; 2o. Abraham (1), zie hiervoor; 3o. Isaac, geb. 30 Jan. 1569 te Breda, gest. 6 Oct. 1599, na te Heidelberg - waar hij 27 Mei 1587 werd ingeschreven, - te hebben gestudeerd, vandaar in 1591 te zijn teruggekeerd, allereerst een tijdlang hier en daar in de Classe te zijn gebruikt, daarna Westmaas, en Papendrecht te hebben gediend, van 1592-1595 te Breda te hebben gestaan en nadien conrector der latijnsche school te zijn geweest. Oct. 1597 huwde hij met Alith de Witt, een dochter van burgemeester Jacob de Witt en Elizabeth Heymans. Na zijn dood hertrouwde deze 6 Apr. 1603 met den predikant Balthasar Lydius; 4o. Jacob geb. 1 Mrt. 1574, gest. 7 Sept. 1658, als raad ter Admiraliteit te Rotterdam, gecommitteerde ter vergadering der Heeren Staten van Holland en West-Vriesland en burgemeester van Dordrecht. Tweemaal is hij gehuwd | |
[pagina 339]
| |
geweest, eerst met Judith Ruysch, daarna met Judith Berk; 5o. Elizabeth, 21 Jan. 1578 te Frankenthal in de Paltz gedoopt. Niet deze Elizabeth zelf - zooals Schotel wil - maar haar tante Elizabeth Junius is 12 Febr. 1602 gehuwd met den vermaarden Gerardus Johannes Vossius, toen rector der latijnsche school te Dordrecht, en gestorven in 1607. Uit Hendriks tweede huwelijk werden geboren: 1o. Johannes Andreas, geb. 18 Jan. 1592 te Dordrecht, 24 Juni 1611 ingeschreven als theologisch student aan de leidsche universiteit, in 1619 predikant geworden, eerst te Cillaarshoek (1619-1627), daarna te Alblasserdam, waar hij in 1655 emeritus werd en in 1656 is gestorven. 6 Juni 1621 huwde hij met Maria Stoutenburg en na haar dood, 27 Juni 1628 met Cornelia Cool: 2o. Anna, geb. 17 Oct. 1593, gest. 14 Juni 1619, bij de geboorte harer dochter Anna, nadat ze 14 Juni 1616 in het huwelijk was getreden met Gerard Theus van Aken. Behalve de genoemde zijn er nog verscheidene andere leden van het geslacht van den Corput bekend. Vooreerst twee zusters en drie broers van Hendrik, n.l. 1o. Johan of Jan, de vestingbouwkundige, die zich vooral naam heeft verworven door zijn dappere verdediging van Steenwijk, in 1580 en 1581, tegen Rennenberg, 2o. Elizabeth, geb. Juli 1552 te Breda, gest. 12 Apr. 1587 te Heidelberg, met achterlating van vier kinderen, geboren uit het huwelijk dat ze 8 Juni 1578 te Frankenthal sloot met den beroemden Franciscus Junius; 3o. Nicolaas, secretaris van Breda, wiens dochter Heste de vrouw is geweest van den geschiedschrijver Emanuel van Meteren. Reeds vóór 1582 zou hij te Londen - waarheen hij na de inneming van Breda in 1581 is gevlucht, na zelfs nog een tijdlang gevangen gehouden te zijn - ten huize van zijn schoonzoon overleden zijn. Maar waarschijnlijk is dit bericht toch onjuist. Want de inschrijving in het huwelijksregister der londensche vluchtelingenkerk: Nicolas van den Cornput van Breda met Gheertruyt van Mechelen van Rhetië, weduwe Andries van Londen, kan toch wel moeilijk op een ander betrekking hebben, en deze staat vermeld sub 5 Sept. 1586. 4o. Johanna, die gehuwd is geweest met Henricus Smetius a Leda, zoon van Robert, die 1540 stierf. Van den Corput was dus zwager van twee bekende tijdgenooten; bovendien noemt hij zich ook nog cognatus van Franciscus Gomarus. Deze Henricus Smetius, afkomstig uit Aalst in Vlaanderen, waar hij 29 Juni 1537 werd geboren, onderwezen te Gent, aan de school van Otho (van 1552 tot zomer 1554), te Leuven, Rostock en Heidelberg, waarna hij Jan. 1561 te Bologne promoveerde in de medicijnen, en zich als geneesheer te Antwerpen vestigde, vluchtte in 1567 met de familie Corput naar Duisburg en vandaar naar Lemgo, waar hij lijfarts werd van den graaf van Lippe. Vandaar verhuisd naar Heidelberg (nadat Stralsund, Duisburg, Speier en het mecklemburgsche hof vergeefs hadden gepoogd hem aan zich te verbinden), kreeg hij in 1574 een zelfde betrekking bij den paltzischen keurvorst Frederik III. Na diens dood practiseerde hij een tijdlang te Frankenthal. Vervolgens werd (ook toen weer na verschillende andere benoemingen te hebben afgeslagen, bijv. een van Dordrecht en een van den landgraaf van Hessen, die hem zelfs keus liet tusschen een positie als lijfarts en een professoraat aan de universiteit van Marburg) hij medisch hoogleeraar te Neustadt. In 1585 verhuisde hij met de academie van daar | |
[pagina 340]
| |
naar Heidelberg, waar hij 15 Mrt. 1614 is gestorven. Behalve medicus was hij ook niet onverdienstelijk dichter (hij schreef o.a. Prosodia in novam formam digesta (Frankf. 1609) en Juvenilia sacra, van welk laatstgenoemd werk een zeldzaam ex. in de Koninkl. Bibliotheek te 's Gravenhage), aan medische werken publiceerde hij Miscellanea medica (Frankf. 1611) en Oratio de febri tertiana intermittente (Heidelb. 1587), waarvan geen ex. meer over schijnt te wezen, terwijl hij tevens een steunpilaar is geweest van de Waalsche Gemeente te Heidelberg. Van hem bestaat een portret, dat hem geeft op zijn 62e jaar. Zijn dochter Johanna huwde met Janus Gruterus (Oud- Holland XXVI (1908) 21-34, waar ook 5 brieven van hem zijn afgedrukt; Allgemeine Deutsche Biographie in voce). 5o. Bartholomeus, in 1581, bij de inneming van Breda ontvlucht, in 1587 woonachtig te Dordrecht, evenals nog in 1592, en toen reeds een oud man, maar toch in 1602 nog in leven, vermoedelijk zelfs nog in 1606, en dan wonend te Alkmaar, in de St. Jacobsstraat. De hypothese van H. Edler von Hoffmann, Das Kirchenverfassungsrecht der niederländischen Reformierten (Leipzig 1902) 163-166, dat deze Bartholomaeus de schrijver geweest is van: de Politia et Disciplina Civili et Ecclesiastica, tum Israëliticae, tum Christianae Reipublicae Libri II (Lugd. Batav. apud Leonardum Niestum 1585), waarvan de auteur, in zijn voorrede aan den paltsgraaf Johann Casimir zich J.B.A.C. noemt, is niet al te onwaarschijnlijk - in allen gevalle moeten de letters A.C. wel a Corput beteekenen - maar vreemd blijft het toch, dat Bartolomeus zich dan J(ohannes) B(artolomeus) zou genoemd hebben, terwijl een van zijn broeders ook den naam Johannes droeg. Eindelijk worden nog vermeld een Dirick van den Corput uit 's Hertogenbosch, die in 1570 verbannen werd; een René van den Cornput van Breda, die 14 Dec. 1591 in de londensche vluchtelingenkerk huwde met Jacomyntken Beynert v. Yperen; een Elizabeth van den Corneput, die in Apr. 1615 terzelfder plaatse in het huwelijk trad met Thomas Sarrel; een Hans Corput, die tusschen 1590 en 1600 de stad Nieuw-Hanau bij Frankfort heeft gebouwd en een Johannes - misschien dezelfde; evenals de Johannes die in 1593 te Frankfort was - die daar drie huizen liet zetten; en twee zwijndrechtsche predikanten ten slotte, waarvan de eerste, J. van den Corput, de kerk daar heeft gediend van 1597 tot aan zijn dood in 1599 - met hem wordt door Soermans, Kerkelijk Register van de .... predikanten.... onder de Synodus van Zuyd-Holland (Haarl. 1702) 33 Isaäc verward - en de tweede (wiens voorletter niet wordt vermeld), die er heeft gestaan in 1626. Zie: behalve het reeds genoemde, G.D.J. Schotel, Kerkelijk Dordrecht I (Utr. 1841) 151 v.v., 523, 524; W.J.C. Moens, The marriage a.s.o. Registers (Lymington 1884) Marriages in voce Corneput en Corput; Werken der Marnixvereeniging S. III D. II, 148, 156 voor Bartholomeus en Nicolaas, en de heele verzameling, registers in voce, voor Hendrik; J. Hania, Wernerus Helmichius (Utr. 1895) 178 n. 2; Wessler, Zur 300 j. Jubelfeier der Niederländischen Gemeinde in Hanau (Hanau 1897); Bijdr. en Meded. Historisch genootschap XII (1889) 305; Fr. W. Cuno Franciscus Junius der Aeltere (Amst. 1891) 205-207, 220, 309, 326, 336, 338, 341, 358, 371, 372, 395; Kerkhistorisch Archief 1889, 345; 1899-6; 1910, 247, 248; J.H. Hessels, Eccl. Lond., | |
[pagina 341]
| |
Bat. Archivum III (Cantabrigiae 1897) no. 1242, 3842; Rathsprotocolle sub Apr. 1582 (Archiv der Stadt Frankenthal); Reitsma en van Veen, Acta III, 467; W.P.C. Knuttel, Acta der Zuid-Hollandsche Synoden ('s Grav. 1908 vv.) I, II, III registers in voce; Monatschrift des Frankenthaler Altertumsvereins XIII (1905) nrs. 6 en 10. van Schelven |
|