[Coninxberghen, Seger]
CONINXBERGHEN (Seger), of Koningsbergen, geb. te Nijmegen, was eenigen tijd in het klooster Gaasdonk bij Goch en daarna overgegaan tot het Lutheranisme. In 1577 werd hij predikant bij de luthersche gemeente te Antwerpen; haar diende hij tot 1585, toen Parma de stad bezette. Met zijn gezin trok hij nu naar Woerden, waar hij eind 1585 of begin 1586 beroepen was. Reeds op de particuliere Synode van Rotterdam van 2 Juni 1586 wordt er over gesproken, dat er in Woerden ‘eenen dienaer was, Segerus ghenaemt, van denwelcken hope was hem te begheven tot professie der Gereformeerder religie’; en de Synode had juist gezien. Wel bleef Coninxberghen nog eenige jaren luthersch en hielp hij in 1588 de weinige Lutheranen in Leiden en in 1589 die in Amsterdam, maar zijn ambtgenoot Ligarius verdacht hem niet zonder grond van gereformeerde neigingen. Een strijd, tusschen beiden uitgebroken, waarbij Coninxberghen in het geheim door de Staten van Holland werd gesteund, eindigde met het afzetten van den ijverigen Lutheraan Ligarius, wiens plaats wordt ingenomen door H. Boxhorn (kol. 236) 1592. Dan is het den Amsterdammers bekend, dat er van Coninxberghen niets meer voor de zaak van het Lutheranisme te wachten is, want de utrechtsche garnizoenprediker Johannes Becker had in een gesprek met hem opgemerkt, dat hij de luth. avondmaalsleer niet omhelsde en had dit allerwege bekend gemaakt. In 1593 was hij in onderhandeling met gedeputeerden der Synode van Zuid-Holland en verklaarde hij in te stemmen met de leer der nederl. Kerken, vooral in het punt van de Sacramenten. 8 Juni 1594 worden de Psalmen van Datheen in Woerden ingevoerd op last der Staten; dan is de luth. Kerk aldaar gereformeerd geworden, want doop en avondmaalsviering zijn reeds te voren veranderd. Dit
optreden tegen de lutherschen berokkende hem veel mocite. Op de rotterd. Synode van 2 Aug. 1594 beklaagde hij zich ‘dat hij uyt oorsaecke van de ware leere ende suyvere reformatie der christelijcke religie aldaar in te voeren veel last ende swaricheydt... geleden ende gedragen hadde ende noch dagelijcx was dragende’ waarom hij 1 Sept. naar Bodegraven werd verplaatst, met dien verstande, dat hij de 500 Car. gulden, die hij in Woerden had genoten, zou blijven genieten ‘overmits de swarigheden die aldaer mede voorvallen in het reformeren van de diensten der kercke aldaer. in conformité van alle kercken binnen deze landen’. In Bodegraven was tot nu toe toch ook de Augsb. confessie in de parochiekerk gepreekt en hij was de aangewezen predikant om hier de door de Staten gewenschte verandering aan te brengen. Zoo geschiedde ook totdat hij in het begin van 1600 aan een langdurige en pijnlijke ziekte bezweek.
Van zijn hand verscheen: De duytsche Chronologie, innehoudende de voornaemste ende ghedenckweerdichste gheschiedenissen des gheheelen werelts, sulcx die van jaer tot jare, zedert den beginne tot op desen jegenwoordighen tyt toe voorghevallen zijn: al tsamen wt den lofweerdichsten Historienschrijvers vergadert ende bijeengebracht door S.C. van Nymmegen. Dienaer des Godlicken woorts tot Bodegraven in Holland. (Tot Leiden 1598). In 1602 - na zijn dood - verscheen nog: Journael ofte Daeglijcksche Tijdtrekeninghe, inhoudende vele ghedenckweerdige saken (Haarlem 1602). (hs. Luth. Bibl.).