vaarders, evenals enkele jaren later, toen hij, blijkens een oorkonde van 1206, de Bergkerk te Deventer inwijdde. In hetzelfde jaar 1200 stichtte hij de stad Riga, waar hij ook zijn bisschopszetel vestigde, en het klooster St. Maria aldaar, waarvan zijn broeder Engelbert de eerste proost werd. Tot bevestiging van het
Christendom stelde hij in 1202 de lijflandsche ridderorde der Zwaardbroeders in (fratres militiae Christi), welke later door paus Innocentius III werd goedgekeurd. Daar hij telken jare er in slaagde nieuwe kruisvaarders en priesters voor de bekeering van Lijfland te winnen, gelukte het hem door wijs beleid en onverdroten ijver het Christendom definitief te vestigen, niet slechts in Lijfland, maar ook in Lithauen, Esthland en Semgallen. Onder zijn medewerkers vinden wij behalve bovengenoemden Engelbert, nog vier zijner broeders: Theoderik, die in het huwelijk trad met een russische vorstin en, in de veronderstelling van Albert's nederlandsche afkomst, misschien dezelfde is als Theoderik van AppeItern, die 13 Mrt. 1250 voor de schepenen enz. van Nijmegen zijn goederen te Weurt verkocht aan het klooster Mariënweerd; Johan, die bij de bestorming van Dorpat het eerst den wal beklom; Rothmar, die proost werd van de kathedraal van Dorpat, en Herman, die volgt. In 1215 woonde Albert het vierde algemeen Concilie van Lateranen bij. Ten onrechte wordt hij door sommige schrijvers gerekend tot de orde der Cisterciensers; evenzeer is het twijfelachtig of hem de titel van Zalig toekomt en hem als zoodanig ooit wettige vereering werd bewezen.
Zie: Chronicon Livonicum Vetus, ed. J.D. Gruber (Francofurti et Lipsiae 1740); Winter, Die Cistercienser des nordöstlichen Deutschlands (Gotha 1868) I, 224; Henriquez, Menologium Cisterciense (Antv. 1630) ad diem 1 Jun.; Manriquez, Cisterciensium annal. III (Lugd. 1649) 328; Chevalier, Repertoire des Sources hist. du moyen age I (1905), 108 en aldaar aangegeven bronnen; Eubel, Hierarchia cath. I, 441; Bondam, Charterboek der Hertogen van Gelderland en Graaven van Zutphen (Utrecht 1783-1809) II, 269; III, 375-378; Geldersche Volksalmanak 1853, 1; 1887, 126; Dumbar, Kerkelijk en Wereltlijk Deventer I, 453; Archief Gesch. Aartsbisd. Utrecht IV, 168.
Huurdeman