[Anspach, Jacobus]
ANSPACH (Jacobus), geb. te Zalk 16 Febr. 1830, overl. te Bergeyk 4 Oct. 1908, eenige zoon van den voIg. en van Johanna Judith ter Haar. In 1848 theol. stud. aan het athenaeum te Deventer, in 1850 aan de academie te Leiden, waar hij, onder de auspicia van Prof. Juynboll, in 1853 uitgaf een Specimen e Litteris Orientalibus exhibens Historiam Kalifatus Al-Walidi et Solaimani. Verliet als theol. licentiaat de hoogeschool en werd te Middelburg in 1853 S. Min. cand.; predt. te Eck-en-Wiel 6 Aug. 1854, herdacht daar 5 Aug. 1894 zijn 40 j. dienst aldaar, werd predikant te Bergeyk 15 Juli 1900, emeritus 1 Januari 1906 en bleef te Bergeyk tot zijn dood wonen. In 1885 werd hij lid van de Maatsch. der Ned. Letterkunde te Leiden.
Hij gaf uit een vrije bewerking van Ernst Meyer, Over het Hooglied (1855); J.S. Eichler, Geen goed-ingerichte staat kan de R.C. kerk naar hare wetten laten leven (1855); en met een liefdadig doel: Twee stichtelijke overdenkingen (1862); verder: Stichting door orgelstichting (1870); Leerplichtigheid (1872); Grafwoord (1875) (alle te Tiel); Kerkelijk woord, op 19/20 Febr. 1877 (Nijmegen).
Anspach was een vlijtig beoefenaar der geldersche geschiedenis in het algemeen en een groot kenner van de nederbetuwsche historie in het bizonder. Zijn kennis van plaatselijke geschiedenis uit die landstreek, van geslachten, bizondere personen en volksoverleveringen was ongeëvenaard. Talrijk zijn dan ook de kleine en groote opstellen die hij daarover in het licht gaf. Men vindt ze in: Geldersche Volksalmanak, Jaarboek Gelre, Herald. Bibl., Ned. Heraut, Alg. Ned. Familieblad, Nederl. Leeuw, Wapenheraut en Navorscher. Van dit laatste tijdschrift was hij van 1874 af medewerker en van Juli 1880 tot 1890 redacteur. In Nomina Geogr. Neerlandica beschreef hij (III, 5-306) de Plaatsnamen in Gelderland. Ook in de Tijdspiegel en Euphonia komen bijdragen van zijn hand voor. In 1894 verscheen nog afzonderl. De voormalige Heerschap Malsen en het gesl. v.M. in de Betuwe van 850 tot heden (Leerdam).
27 Mei 1859 was hij te Maurik gehuwd met zijn achternicht Euphrosina Maria van Braband, geb. te Amsterdam 22 Nov. 1838, overI.