[Winter, Carel Frederik]
WINTER (Carel Frederik), geb. 5 Juli 1799 te Jogyakarta, gest. 14 Jan. 1859 te Soerakarta, zoon van Johannes Wilhelmus W. en Christina Louisa Karnatz. Hij werd in 1818 tot adjunct-translateur in de javaansche taal benoemd en in 1825 tot translateur, terwijl hij tevens notaris was. Bij de oprichting van het instituut voor de javaansche taal te Soerakarta werd hij belast met het geven van onderwijs in het javaansch tot 1843, toen die instelling opgeheven werd. In 1844 werd hij met Wilkens door de regeering belast met de samenstelling van een uitgebreid etymologisch javaansch-nederlandsch woordenboek, waarvan alleen ‘een eerste proeve’ gedrukt is (Tijdschr. v. Ned. Indië, VI (1844) 1, 76, 550). In 1846 werd hij ter beschikking gesteld van den gouv. commissaris voor de Vorstenlanden, J.F.W. van Nes, en in 1847 kreeg hij de opdracht, een gedeelte der ind. wetgeving in het javaansch te vertalen.
Zijne voornaamste werken zijn: uitgaven van den Romo, een jav. gedicht (Verh. Bat. Gen. XXI); Hangling Darmo (ibid. XXV); Lonjang Damar Woelan (ib. XXX); Prozabewerkingen van de Bratajoeda, Rama en Ardjoenasasra (uitgegeven door Roorda, 1845); Het boek Adji-Saka (uitgegeven door Gaal en Roorda, 1857); Javaansche zamenspraken (1e deel uitgegeven door Roorda, 1848), 2e dl. uitg. door Keyzer, 1858); Kawi-