| |
[Willem, II Willem Frederik George Lodewijk]
WILLEM II (Willem Frederik George Lodewijk), koning der Nederlanden, groothertog van Luxemburg, hertog van Limburg, prins van Oranje-Nassau, geb. te 's Gravenhage 6 Dec. 1792, gest. te Tilburg 17 Maart 1849, zoon van Willem Frederik, erfprins van Oranje, later koning Willem I, en Frederica Louisa Wilhelmina, prinses van Pruisen. Met zijn moeder en grootmoeder werd hij 18 Jan. 1795 op een visscherspink naar Engeland overgevoerd, om te ontkomen aan de Franschen. Later (Mei 1796) kwam hij met zijne moeder naar Berlijn, waar hij verder zijne opvoeding genoot, onder leiding van Jean Victor baron de Constant Rebecque, uitnemend krijgskundige, die hem ook na zijne plaatsing aan de pruisische cadettenschool (April 1804) niet verliet. De jonge ‘Guillot’ ging er veel om met de pruisische prinsen en droeg de pruisische uniform, zijne vacantiën doorbrengend te Fulda of Oranienstein. Het treurig lot der zijnen in den napoleontischen tijd trof ook hem; hij vluchtte met hen in 1806 uit Berlijn en kwam er later terug, totdat zijn vader hem (einde Mei 1809) over Zweden naar Oxford zond om er in Christ Church College, wederom onder leiding van de Constant op eenvoudige wijze zijne studiën voort te zetten. Hij werd er doctor (24 Mei 1811) en vergezelde daarna als engelsch luitenantkolonel, wederom met de Constant als leider, den hertog van Wellington in Portugal, waar hij (6 Juli 1811) in diens hoofdkwartier te Elvas aankwam. De jonge Oranje nam er deel aan Wellington's veldslagen bij El Bodon en Aldea de Ponte (Sept. 1811), hielp Ciudad Rodrigo en Badajoz bestormen (Jan. 1812) en volgde den veldheer als adjudant op diens tocht van Grimaldo over Salamanca naar Madrid (Juni tot Aug. 1811), waar hij zich (22 Juli) bij Salamanca zeer
onderscheidde en licht gewond werd. Ook verder bleef hij adjudant van Wellington en streed als zoodanig bij Burgos en in menig ander gevecht, waarbij hij door zijn snel en stoutmoedig rijden en zijn onstuimige dapperheid de aandacht trok. Toen in het voorjaar van 1813 de kansen voor zijn geslacht verbeterden, uitte hij den wensch om in Duitschland, in het bijzonder in het pruisische leger te dienen. De engelsche regeering,
| |
| |
die zijn vader niet zeer genegen was, ontbood hem (20 April) naar Engeland, meenende hem bij de aanstaande reorganisatie van Europa te te kunnen gebruiken. Wellington hield hem echter, uit vrees voor staatkundige kabalen, nog eenigen tijd terug en nam hem mede op zijn laatsten grooten veldtocht in Spanje, die eindigde met de zege bij Vittoria (21 Juni) en den kamp tegen Soult aan de Pyreneeën (einde Juli). Toen belastte Wellington hem met de overbrenging van belangrijke depêches naar Engeland, waar hij, te scheep uit Spanje vertrokken, 16 Aug. aankwam. Eene maand later vertrok hij echter weder naar Spanje, nu zonder zijn trouwen metgezel de Constant, en volgde wederom den veldheer, ditmaal op diens veldtocht naar de Garonne in Zuid-Frankrijk. Nog voordat de berichten omtrent den opstand in Nederland daar aangekomen waren, zond de thans van meening veranderde Wellington hem (eind Nov.) naar Engeland terug. Daar vernam hij het in Nederland voorgevallene, stak onmiddellijk over en kwam 19 Dec. in den Haag. Zijn militaire aard wees hem als van zelf eene belangrijke taak aan bij de organisatie van het leger en de algeheele bevrijding van het grondgebied; zijn vader verhief hem (22 Dec.) tot generaal der infanterie en inspecteur van alle wapenen en van de nieuwe Nationale Militie. Als opperbevelhebber van het nieuw gevormde veldleger had hij deelgenomen aan de laatste krijgsverrichtingen in Brabant tegen de fransche garnizoenen aldaar. De nauwe betrekking, die reeds vroeger tusschen hem en de engelsche prinses Charlotte, eenige dochter van George IV en vermoedelijke erfgenaam der engelsche kroon, was ontstaan, werd weldra eene verloving, die hem, den troonopvolger ook in Nederland, iets als de positie van den koning-stadhouder Willem III
scheen te beloven. Maar dit laatste plan ging niet door, daar de prinses weigerde voortaan beurtelings in Engeland en Nederland te wonen en ten gevolge van paleis-intriges te Londen. De reeds naar Engeland vertrokken erfprins keerde in Juni ongehuwd naar den Haag terug. Daarna ging hij naar Brussel, waar hij in den winter van 1814/5 de engelsche krijgmacht in België commandeerde, de belgische organiseerde en zich door zijn beminnelijk karakter reeds spoedig een groote populariteit verwierf. Hij bereidde er ook de stichting van den nieuwen vestinggordel op de fransche grenzen voor. Bij den terugkeer van Napoleon werd hij, sedert 26 Maart met den officieelen titel Prins van Oranje begiftigd, die later als die van den troonopvolger in de grondwet werd vastgelegd, onder den nieuwen opperbevelhebber der zeer vermeerderde engelsch-nederlandsche krijgsmacht, Wellington zelven, belast (11 April 1815) met het bevel over de eerste divisie daarvan, hoofdkwartier bij de grens te Braine-le-Comte. Als zoodanig had hij (15 Juni) de eerste berichten van den aanval der Franschen op de pruisische liniën bij Bergen, bracht deze aan Wellington te Brussel over en bood den volgenden dag krachtigen weerstand aan Ney's troepen bij Quatre-Bras, het voorspel van den slag bij Waterloo (18 Juni), waarin hij te midden van den strijd door een geweerkogel in den linker arm werd getroffen. Hij keerde naar Nederland terug. Als blijk van dankbaarheid werd hem (8 Juli) het domein Soestdijk als erfelijk eigendom door de Staten-Generaal toegekend. Zijn ridderlijk en edelmoedig karakter werd algemeen geprezen; zijn huwelijk met Anna Paulowna, zuster van czaar Alexander van Rusland (21 Febr. 1816) (zie kol. 152) werd met algemeene toejuiching ontvangen. Zijne verhouding als
| |
| |
kroonprins tot zijn vader was over het algemeen minder gunstig: hij kon zich niet vereenigen met de weinig militaire inzichten en gezindheid zijns vaders en ergerde zich over zijn feitelijk alleen in naam bestaand opperbestuur der oorlogszaken, dat hij dan ook in arren moede (15 Nov. 1817) nederlegde. Wel werd hij (24 Dec.) weder als opperbevelhebber, inspecteur-generaal en opperdirecteur der zaken van oorlog hersteld maar reeds 22 Febr. 1818 werd hij weder van de opper-directie ontheven en sedert buiten de zoo noodige organisatie der krijgsmacht gehouden, terwijl het opperbevel hem alleen bij groote troepenverzamelingen een werkkring bood. Ook in den Raad van State, waarin hij volgens de grondwet zitting had en later voorzitter werd, kwam hij meermalen met de regeeringsbeginselen zijns vaders in botsing, zoodat hij na 1820 ook daar niet langer verscheen. Zijn onvoorzichtig gedrag ten opzichte van de intriges der uitgeweken fransche Bonapartisten te Brussel, waar hij het liefst vertoefde. die hem een rol toebedachten in de pogingen tot omverwerping der Bourbons, veroorzaakte bovendien internationale bezwaren, die zijn vader herhaaldelijk en terecht zeer ontstemden. Zoo werd de Prins van Oranje soms het middelpunt van heimelijk of openlijk verzet tegen 's Konings regeeringsbeginselen en genoot hij in het ontevreden Zuiden een bedenkelijke populariteit, door zijn innemend optreden en blijkbare voorliefde voor het belgische volkskarakter nog bevorderd. Toen dan ook in 1830 de revolutie te Brussel uitbrak, werd aan hem gedacht als aan den geschikten man om de beweging te beteugelen. Zijn vader zond hem en zijn broeder prins Frederik, die een gansch anderen aard had (zie kol. 896) maar met wien hij persoonlijk zeer verbonden was, in het laatst van Augustus naar
het Zuiden aan het hoofd van een leger. Hij waagde zich heldhaftig onverzeld in de oproerige stad maar zag zich spoedig genoodzaakt haar te verlaten zonder zijn doel van herstel der orde bereikt te hebben. Nadat de poging van zijn broeder om de stad te bemachtigen mislukt was en het denkbeeld der administratieve scheiding ook door den Koning en de Kamers was aanvaard, zond de Koning hem (4 Oct.) met een drietal ministers naar Antwerpen om op dezen grondslag het herstel der orde te beproeven. Hij liet zich echter daar wederom misleiden door intriganten en kwaadwilligen, waagde zich door zijne proclamatie van 16 Oct. al te ver in de richting van algeheele afscheiding van België, aan welks hoofd hij verklaarde zich te willen stellen, maar werd opnieuw teleurgesteld en moest den 26sten Antwerpen verlaten, van beide kanten gesmaad en veroordeeld, zoodat het geraden geacht werd dat hij zich voorloopig naar Engeland zou begeven. Ook van daar uit trachtte hij (11 Jan. 1831) nog eens door eene proclamatie de Belgen, die het Huis van Oranje hadden uitgesloten van de regeering, voor zich te winnen, maar ook deze proclamatie verergerde zijne dubbelzinnige positie en de mogendheden, aanvankelijk gezind hem te steunen, lieten hem weldra geheel los. Zoo keerde hij (21 Mrt.) naar den Haag terug. Hij herwon er spoedig het vertrouwen der natie en de oude populariteit ook in het Noorden, zoodat de Koning hem de leiding kon toevertrouwen van het leger, dat 2 Aug. België binnenrukte. Bij den veldtocht, den Tiendaagschen, toonde hij veel beleid, sloeg de Belgen bij Hasselt (8 Aug.) en Leuven (12 Aug.) maar moest volgens de aanwijzingen zijns vaders naar de grenzen terugtrekken bij de nadering van
| |
| |
een groot fransch leger onder maarschalk Gérard. Sedert bleef hij belast met het opperbevel over het aan de brabantsche grenzen opgestelde veldleger, sedert 21 Aug. met den titel van veldmaarschalk. Na het einde der verwikkelingen met België, gedurende welke hij meer dan eens trachtte op zijn zwager, czaar Nicolaas I, invloed te oefenen ten gunste van Nederland, o.a. bij eene zending naar St. Petersburg in het voorjaar van 1834, werd hij (6 Juli 1839) opnieuw met de opperdirectie der oorlogszaken belast. In die functie ontwikkelde hij zijne denkbeelden over het verdedigingsstelsel in een belangrijke memorie, van grooten invloed later op de regeling daarvan. Met dat al toonde hij zich nog altijd niet ingenomen met de regeeringsbeginselen, in ieder geval met de regeeringswijze zijns vaders en liet zich nog telkens vinden voor een lijdelijke of zelfs blijkbare oppositie, met name tegen het voorgenomen tweede huwelijk des Konings. Toen Willem I, 7 Oct. 1840 plotseling de regeering nederlegde, verwachtte men dan ook aanstonds veranderingen. Maar de nieuwe koning, welwillend, innemend, ridderlijk, militair en zich met militairen staat en russische etikette volgens de wenschen zijner fiere gemalin gaarne omringend, was allerminst liberaal gestemd, bovendien even monarchaal als zijn vader maar meer dan dezen tot toegeven geneigd, niet krachtig van karakter, dan eens dezen, later een anderen raad volgend, dientengevolge weifelend. Hij behield aanvankelijk de conservatieve ministers zijns vaders, ook van Maanen, maar verving ze weldra door meer gematigde; onder hen won weldra van Hall zijn volle vertrouwen door het succes van diens financieele hervormingen en leidde tot einde 1847 de regeering tegenover den toenemenden aandrang der door Thorbecke
aangevoerde en snel in krachten wassende liberale partij op ingrijpende grondwetsherziening met vestiging eener werkelijk parlementaire regeering. De persoonlijke inwerking des Konings, die sedert de jaren van het kampleven in Brabant gaarne in zijn eenvoudig paleis te Tilburg te midden der katholieke bevolking woonde, kwam den onder zijn vader teruggezetten katholieken zoowel als den krachtig het hoofd opstekenden orthodox-gereformeerden ten goede; men verdacht den Koning, zelfs van sterke sympathie voor de katholieke Kerk zelve, terwijl hij zijne neiging tot de vormen der engelsche Staatskerk niet verheelde. Zijn kunstzin, erfdeel zijner moeder, uitte zich vooral in liefde tot het verzamelen van schilderijen, waarmede hij reeds in Spanje begonnen was; zijn prachtliefde vooral in den bouw van gothieke bouwwerken (Gothische zaal in den Haag). Te midden van den toenemenden aandrang tot grondwetsherziening, waaraan hij ten slotte tot op zekere hoogte meende te moeten gehoor geven, al wilde hij met de aangeboden 27 ontwerpen den weg der liberalen niet op, kwam plotseling de parijsche Februari-revolutie van 1848, die weldra ook in Duitschland en elders ernstige woelingen veroorzaakte. Onder den indruk daarvan en bevreesd voor dreigende woelingen ook hier, besloot hij onverwacht (13 Maart) tot ‘ruimer wijziging’ der grondwet en wel volgens de liberale inzichten. Wel wenschte hij de leiding niet aan Thorbecke te geven en trachtte eerst met den uit Engeland ontboden gezant graaf G. Schimmelpenninck een tusschenweg te bewandelen en daarna door het ministerie Donker Curtius den met de leiding eener grondwetscommissie belasten Thorbecke nog te breidelen, maar ten slotte legde hij zich bij de door de Kamers goedgekeurde
| |
| |
nieuwe grondwet volgens Thorbecke's inzichten neder en liet deze 3 Nov. afkondigen. Hij maakte zich gereed volgens de nieuwe bepalingen, die zijne vorstelijke macht wezenlijk zeer beperkten, verder te regeeren, toen de hem reeds kwellende hartkwaal hem te Tilburg ten grave sleepte. Hij liet drie kinderen na uit zijn huwelijk met Anna Paulowna: zijn opvolger Willem III, Willem Frederik Hendrik (kol. 1077) en Wilhelmina Maria Sophia Louisa (kol. 1479); in 1848 was zijn tweede zoon Willem Alexander Frederik Constantijn Nicolaas Michiel (kol. 74) gestorven.
Van zijn geschilderde portretten noemen wij dat door J.A. Kruseman in het Stadhuis te Amsterdam en verder een aantal in het bezit van de koninklijke familie.
Vgl. over hem: H. Zeeman, Het leven en de daden van Willem II, Prins van Oranje-Nassau (Amst. 1832); dezelfde, Leven en krijgsbedrijven en regering van Koning Willem II (Amst. 1849); J. Bosscha, Het leven van Willem II, Koning der Nederlanden (Amst. 1852; 2e druk, 1854; 3e druk, 1865); J. Bosscha. Précis de la vie de Guillaume II trad. par Wap (Utr. 1853); Fachinger, Wilhelm II, König der Niederlande (Trier 1855). Veel over hem bij F. de Bas, Prins Frederik en zijn tijd (Schiedam, 1887 vlg.).
Blok |
|