| |
[Willem, I Willem Frederik]
WILLEM I (Willem Frederik), koning der Nederlanden, groothertog van Luxemburg, prins van Oranje-Nassau, geb. te 's Gravenhage 24 Aug. 1772, gest. te Berlijn 12 Dec. 1843, oudste zoon van Willem V, prins van Oranje en Nassau, en Frederica Sophia Wilhelmina, prinses van Pruisen. Hij werd zorgvuldig opgevoed onder leiding van zijne verstandige moeder, van den duitschen wiskundige Euler, den nederlandschen rechtsgeleerde Tollius, den ervaren en veelzijdigen brunswijkschen krijgskundige generaal von Stamfort; hij studeerde een jaar te Leiden, waar hij 3 Nov. 1789 werd ingeschreven, onder Voorda, Pestel en van der Keessel, met name onder Pestel in het staatsrecht. Hij deelde in de moeilijkheden van den Patriottentijd en deed onder leiding van von Stamfort in 1789 eene reis naar Duitschland, met name naar Berlijn, Brunswijk en het Nassausche. Te Berlijn leerde de erfprins prinses Frederica Louisa Wilhelmina, dochter van koning Friedrich Wilhelm II kennen, met wie hij 1 Oct. 1791 te Berlijn huwde (zie kol. 1539). Hij was in 1790 gouverneur van Breda en generaal der staatsche infanterie geworden en had zitting genomen in den Raad van State. In het voorjaar van 1793 trad hij namens zijn vader te Frankfort in overleg met den oostenrijkschen veldoverste prins Josias van Coburg over de verdediging der Nederlanden tegen de Franschen en werd door zijn vader als kapitein-generaal met zijn broeder, prins Frederik (zie kol. 894) aan het hoofd der nederlandsche krijgsmacht te velde gesteld. Nadat Dumouriez in Februari met overmacht de brabantsche grenzen had overschreden en Breda, Geertruidenberg en de Klundert veroverd had, Venlo en Maastricht ernstig bedreigde, leidde de erfprins met zijn broeder, admiraal van Kinsbergen en generaal du
Moulin de verdere verdediging aan de rivieren en in noordelijk Brabant, totdat de Franschen door de nederlaag bij Neerwinden (18 Maart) werden gedwongen terug te trekken
| |
| |
en de veroverde vestingen te verlaten. De beide prinsen streden verder dapper aan het hoofd der staatsche troepen op de fransche grenzen in West-Vlaanderen in samenwerking met de slecht aangevoerde legers der coalitie tegen Frankrijk. De slag bij Werwick (13 Sept.) werd door het beleid van den erfprins niet tot een verpletterende nederlaag, al werden zware verliezen geleden; hij trok het overschot te Melle bij Gent achter de Schelde samen. Daarna nam hij nog deel aan het mislukte beleg van Maubeuge, welke mislukking hem werd geweten. In den veldtocht van 1794 onderscheidden de erfprins en zijn broeder zich wederom bij den strijd aan de Sambre; hij veroverde het sterke Landrecies (30 April) maar moest na dapperen weerstand bij Charleroi tegenover een groote overmacht ten gevolge van de nederlaag der bondgenooten bij Fleurus (26 Juni) terugtrekken, nadat Coburg de Oostenrijksche Nederlanden had opgegeven. Nog vóór het einde van Juli trok het staatsche leger onder den erfprins voor Pichegru's overwinnende scharen naar Staats-Brabant terug. Toen ook de engelsche troepen onder den hertog van York in het najaar Brabant verlieten om over den Rijn naar Hannover terug te gaan, moest het staatsche veldleger zich ontbinden en werd over de vestingen en de overgangen der rivieren verdeeld. Het was echter niet mogelijk de Republiek voor een inval te bewaren. De eene vesting na de andere viel en vredesonderhandelingen werden geopend, tijdens welke de vijand, door de patriotsche leiders aangezet, ten slotte over de rivieren Holland binnendrong. De erfprins en zijn broeder boden bij Gorinchem nog dapperen weerstand en trachtten de geheele bevolking in de wapenen te roepen maar hunne pogingen mislukten en de stadhouder onthief 18 Jan. 1795 zijne beide naar den
Haag geroepen zoons van het bevel over de troepen. Denzelfden dag verliet de erfprins met zijn vader en broeder op een pink het strand te Scheveningen en week uit naar Engeland, waarheen de zijnen des morgens waren voorgegaan. Zoo begon een bijna 19-jarige periode van ballingschap. De erfprins, met de geheele stadhouderlijke familie aanvankelijk te Hamptoncourt gevestigd, wachtte echter niet veel van engelsche hulp en begaf zich (10 Sept. 1795) naar Pruisen, op welks steun hij veeleer rekende. Ook hier werd hij echter teleurgesteld maar hij drong toch aan op de komst van zijn gemalin en zoon te Berlijn, waar beiden in Mei 1796 aankwamen. Hier wachtte de erfprins, die een deel van het koninklijk slot bewoonde, op een omslag in de staatkundige verhoudingen, bleef met de Oranjegezinden in de Bataafsche Republiek in verstandhouding en legde zich toe op de ontwikkeling zijner bezittingen in Silezië, die hij door aankoop langzaam vergrootte. De gehoopte schadeloosstelling voor het verlies der inkomsten in de Nederlanden bleef uit en de erfprins nam dan ook met graagte deel aan de voorbereiding van den inval der Engelschen en Russen tijdens de tweede coalitie in 1799, die ten doel had o.a. om de Bataafsche Republiek weder aan den overheerschenden invloed van Frankrijk te onttrekken. Hij stelde zich opnieuw namens zijn vader in betrekking tot de Oranjegezinden, trachtte ook de gematigde Patriotten door beloften van hervorming, de katholieken door belofte van gelijkstelling te winnen en ontwierp eene verbeterde staatsregeling op grondslag der Unie van Utrecht. Na den aanvang van de onderneming kwam hij (7 Sept.) van Emden uit op een engelsch fregat naar den Helder en begon Noord-Holland te organiseeren,
| |
| |
zoodra een deel daarvan door de bondgenooten bezet was, maar vond geringe medewerking daar en elders en moest na de mislukking van den tocht, die door den onbekwamen hertog van York geleid was, (21 Oct.) weder scheep gaan naar Engeland, waar hij zich nu met de organisatie van de ‘Dutch brigade’ op Wight bezig hield. Herhaaldelijk reisde hij naar Berlijn om er de zijnen te bezoeken en hulp te vragen. Maar alles liep op teleurstelling uit, terwijl daarentegen de kansen op eene schadeloosstelling in Duitschland verbeterden. Daarom ging hij (Febr. 1802) naar Parijs om den consul Bonaparte daarvoor te winnen of misschien zelfs herstel in de Republiek van hem te verkrijgen. Deze vernederende reis had ten minste ten gevolge, dat 3 Juli 1802 een voorloopige overeenkomst werd getroffen, waarbij het bisdom Fulda, de abdijen Corvey en Weingarten en de rijkssteden Dortmund, Issny en Buchhorn met eenige kleinere stukken rijksgebied als schadeloosstelling aan het Huis van Oranje werden toegezegd; de stadhouder weigerde deze zelf te aanvaarden maar machtigde den erfprins dit te doen; ook met Engeland werd een financieele schikking getroffen, terwijl de ‘Dutch brigade’ werd ontbonden. Een en ander werd door den rijksdag goedgekeurd en de erfprins vestigde zich als vorst te Fulda, waar hij des zomers ook de zijnen uit Berlijn liet overkomen. Deze regeering, die vier jaren duurde, werd met energie en landsvaderlijke zorg gevoerd; de vorst regelde er bestuur en onderwijs, kerkelijke zaken en landbouwtoestanden op veelszins voortreffelijke wijze en werd er ten zeerste gewaardeerd. Bij den dood zijns vaders (9 April 1806) volgde hij dezen in het nog behouden gebleven Nassau op. De stichting van het Rijnverbond, waarbij hij weigerde zich aan te
sluiten, en de daarop volgende oorlog tusschen Napoleon en Pruisen (Aug. 1806), bij welks koning hij zich thans aansloot, bracht nieuwe gevaren. De vorst van Nassau en Fulda kreeg het bevel over den rechtervleugel van het pruisische hoofdleger, maar de nederlaag bij Jena en Auerstädt (14 Oct.) bracht dat in hopelooze verwarring. De vorst, naar Erfurt geweken, moest daar met veldmaarschalk Möllendorff capituleeren en werd krijgsgevangen maar tegen belofte vrijgelaten en begaf zich over Brunswijk naar Pruisen terug. Zijne staten werden hem onmiddellijk ontnomen en hij was genoodzaakt voorloopig de hulp zijner moeder in te roepen; eene vernederende poging om Napoleon nog te verbidden mislukte. Hij volgde thans het pruisische hof op zijn vlucht naar Oost-Pruisen, totdat de vrede van Tilsit hem veroorloofde naar Berlijn terug te keeren. In diepe vernedering riep hij weder tevergeefs de vergiffenis van Napoleon in en nam zijn ontslag uit den pruisischen krijgsdienst (28 Aug. 1807). Hij bleef echter te Berlijn en vestigde zich met de zijnen in het ‘Niederländische Palais’, zich wijdend aan het beheer zijner overgebleven goederen in Silezië en aan heimelijke samenwerking met de pruisische partij van verzet tegen Napoleon. Bij het toenemen der spanning tusschen dezen en Oostenrijk bood hij (voorjaar 1809) zijn degen aan keizer Frans aan en trok einde Mei met zijn trouwen wapenbroeder, majoor Fagel, naar Weenen, waar de Keizer hem luitenant-veldmaarschalk maakte. Als zoodanig, maar zonder commando, nam hij deel aan den slag bij Wagram (5/6 Juli), waar hij twee beenwonden bekwam. Hij keerde in het najaar na eene reis in Hongarije naar Berlijn terug, waar hij voortging deel te nemen aan de geheime voorbereiding der herleving van Pruisen en
der algemeene coalitie
| |
| |
tegen Napoleon, bovendien zich wijdend aan bovenvermeld beheer, in afwachting van wat komen zou. Het duurde nog tot het voorjaar van 1813, voordat, na het mislukken van Napoleon's russischen veldtocht, de hoop allerwege ging herleven. Oranje bood den pruisischen koning opnieuw zijn diensten aan, die echter werden afgewezen, ofschoon hem ook niet vergund werd in oostenrijkschen dienst te treden en hij later, zonder commando, in het hoofdkwartier werd toegelaten. Hij richtte thans het oog op het herstel der oude Republiek en dacht reeds ernstig over verbetering der Unie als in 1799. Eindelijk werd hij op aandrang van czaar Alexander belast met onderhandelingen te Stockholm en Londen over samenwerking en pogingen om Nederland te bevrijden. Hij verkreeg er werkelijk toezeggingen zoowel voor de bevrijding als ten opzichte van teruggave der koloniën en toevoeging van België aan het oude grondgebied, maar de onderhandelingen met Napoleon in den zomer stelden alles weder op losse schroeven, terwijl men duidelijk blijken gaf hem niet al te zeer te vertrouwen; eindelijk werd de oorlog weder hernieuwd en deed de slag bij Leipzig zijne kansen op herstel toenemen. De gebeurtenissen, met name de nadering der geallieerden tot de oostelijke grenzen der oude Republiek veroorzaakten intusschen een omslag in Nederland zelf in November 1813 en de vrijheidsmannen aldaar riepen den Prins in het land terug. Een brief van 17 Nov. van G.K. van Hogendorp uit den Haag bereikte hem 21 Nov. te Londen en aanstonds maakte hij zich tot den overtocht gereed, gesteund door de engelsche regeering, die troepen en schepen beloofde. Hij stak 26 Nov. in zee, kwam 30 Nov. te Scheveningen aan, warm toegejuicht door de bevolking, en nam aanstonds de leiding der zaken in handen. Hij
zelf had herstel der oude Republiek met een stadhouderschap en ingrijpende hervorming der Unie gewenscht maar hier te lande begeerde men thans de constitutionneele monarchie, die bij zijn komst te Amsterdam (2 Dec.) feitelijk door hem werd aangenomen als Souverein Vorst der Vereenigde Nederlanden. Als zoodanig zette hij zich dadelijk aan de noodige reorganisatie en bracht met van Hogendorp en anderen in bewonderenswaardige werkzaamheid gedurende het jaar 1814 veel tot stand, eerst tot voltooiing der bevrijding met pruisische en engelsche hulp, daarna tot regeling van den nieuwen toestand. Zijne beide zoons en vrouwelijke familieleden kwamen ook spoedig over en steunden hem bij dit werk, dat vele bezwaren opleverde. Zijn helder verstand, administratieve gaven en onvergelijkelijke werkzaamheid kwamen daarbij uit, ook zijn halsstarrigheid. Zijne werkzaamheid tot verbetering van het onderwijs, tot verheffing van handel en nijverheid vonden evenwel niet de waardeering, waarop zij aanspraak hadden. Zijn eigenwillig en autoritair, zij het dan landsvaderlijk, optreden zette dikwijls kwaad bloed, reeds in den aanvang. De vereeniging met België, door hem zeer begeerd, en de teruggave der meeste koloniën kwamen tot stand evenals tal van wetten, in de eerste plaats de toegezegde grondwet, die na de vereeniging met België moest gewijzigd worden maar hem weinig naar den zin was, daar zij zijne macht te zeer dreigde te zullen beperken. Na den terugkeer van Napoleon uit Elba nam hij, ten einde zijne souvereiniteit vooral in België buiten twijfel te stellen, (16 Maart 1815) den titel van Koning der Nederlanden aan. Toen na den slag bij Waterloo (18 Juni) de crisis voorbij was, begon het moeilijke werk der organisatie opnieuw onder
| |
| |
krachtige leiding des Konings. Zijn eigenzinnigheid, dikwijls tot koppigheid overslaande, bracht hem in moeilijkheden met van Hogendorp en andere dienaren, die hij aanstonds door volgzamer personen als Falck en van Maanen verving Zijn constitutionneele zin bleek gering, zoodat èn de belgische liberalen èn de hollandsche aan republikeinsche vormen gewende oud-regenten ernstige bezwaren tegen zijn bestuur hadden, terwijl hij, naar men zeide, te veel koning was om liberaal en toch te liberaal om naar den zin van Metternich en de mogendheden te regeeren; de franschgezinde Belgen en de katholieken beklaagden zich spoedig over zijn drukpersvervolgingen, zijn anti-fransch en onmiskenbaar anti-katholiek bestuur. Zij ergerden zich aan zijn blijkbare voorliefde voor de Hollanders, aan zijn bevordering der hollandsche taal en hollandsche handelsbelangen, al toonde hij groote zorg voor onderwijs en economische belangen ook in België. De burgerlijke eenvoud van zijn hofstaat behaagde hun evenmin als het aanstellen van hollandsche ambtenaren in België. Met kracht onderdrukte hij soms het verzet om dan weder concessies te doen aan de ontevredenen. Zoo voldeed hij ten slotte weinigen en had hij, bij de groote gehechtheid van beide kanten aan eigen gewoonten en belangen, groote bezwaren om de versmelting der beide heterogene landsdeelen tot stand te brengen. Vooral in Belgie, waar men zich tegen den gehaten minister van justitie, van Maanen, richtte, heerschte groote ontstemming, die in 1828 aanleiding gaf tot een Unie tusschen de liberalen en de katholieken aldaar tegen de regeering, zij het dan nog op constitutionneelen grondslag, ofschoon reeds op administratieve scheiding der beide deelen werd aangedrongen en men in België den met
zijn vader veelszins oneenigen Prins van Oranje aan het hoofd van dat deel begeerde. De Koning wilde evenwel daarvan niet weten en nam maatregelen tegen deze beweging. De revolutie te Parijs in Juli 1830 veroorzaakte hier ondanks alles aanvankelijk weinig ontroering maar op 's Konings verjaardag ontstond te Brussel een bedenkelijke opschudding, die ten gevolge van de slappe houding der overheid en van de legeraanvoerders weldra tot ernstiger oproer leidde. Een poging van den Prins van Oranje om namens zijn vader door onderh andeling, gesteund door de gewapende macht, de orde te herstellen mislukte evenals die van prins Frederik om met een klein leger Brussel te bemachtigen (zie de art. over hen). Het tijdelijk aftreden van van Maanen had geen beter gevolg. Toen werd de beweging een omwenteling. Een Voorloopig Bewind stelde zich aan het hoofd van België, waar de ter elfder ure door den Koning aan de Kamers voorgestelde administratieve scheiding niet voldoende meer scheen, al werd die door de Kamers aangenomen; 4 Oct. verklaarde het Bewind België onafhankelijk en riep een congres bijeen, terwijl de Koning zijn hollandsche onderdanen ‘te wapen’ riep en eerst om medewerking, daarna om gewapende hulp der mogendheden vroeg. De poging van den wederom naar België afgezonden Prins van Oranje om het opgestane deel nog voor de dynastie te redden (Oct.) en het bombardement van het opgestane Antwerpen door Chassé deed het 10 Nov. bijeengekomen congres (23 Nov.) besluiten tot uitsluiting der dynastie van de heerschappij over het tot een afzonderlijke constitutionneele monarchie verheven België. De intusschen samengekomen londensche Conferentie was zeer geneigd België als afzonderlijken staat te erkennen, met name Frankrijk en
Engeland, terwijl de drie andere
| |
| |
om staatkundige redenen aarzelden koning Willem te steunen. Zij stelde 20 Jan. 1831 ‘bases de séparation’ vast, die door België als te onvoordeelig geweigerd werden en 26 Juni werden gewijzigd door de ‘18 artikelen’, minder voordeelig voor het Noorden. De in België (4 Juni) gekozen koning Leopold van Saksen-Coburg drong daar op de aanneming aan, die dan ook volgde (9 Juli). Koning Willem greep 1 Aug. eindelijk naar de wapenen en zond den Prins van Oranje met een leger België binnen. In den Tiendaagschen veldtocht werden de Belgen verslagen maar de Prins moest volgens de aanwijzingen zijns vaders weldra terugtrekken voor het in België getrokken fransche leger ten einde oorlog met de mogendheden te vermijden. Dezen stelden nu te Londen (14 Oct.) de ‘24 artikelen’ vast, wederom iets voordeeliger voor het Noorden. De Koning weigerde echter standvastig deze te onderschrijven. Nog hield hij de citadel van Antwerpen bezet maar (23 Dec. 1832) moest ook deze ontruimd worden, nadat een fransch leger haar had belegerd en een embargo door Engeland en Frankrijk op alle nederlandsche schepen was gelegd. Sedert bleef een zwaar op de financiën van het Noorden drukkend ‘status quo’ tusschen België en Nederland bestaan, daar de Koning, rekenend op europeesche verwikkelingen, halsstarrig bleef weigeren de 24 artikelen goed te keuren. De zware lasten veroorzaakten toenemende ontevredenheid evenals de willekeurige bewindvoering der regeeiring ‘van Koninklijke Besluiten’, de geringe consttutionneele zin des Konings en zijn financieel beheer, dat geheel buiten de contrôle der volksvertegenwoordiging omging; de baten uit het onder het cultuurstelsel van
van den Bosch aan vankelijk veel opleverende Indië, op welks economische ontwikkeling de Koning steeds had gelet, konden de zware lasten niet voldoende verminderen. Tegenover de toenemende ontevredenheid met zijn bestuur en de blijkbaar geringe kans op een omslag te zijnen gunste, zag de Koning zich 19 April 1839 genoodzaakt toe te geven en de scheiding van België te onderschrijven volgens de 24 artikelen. Hij was voortaan slechts koning der tot het Noorden beperkte Nederlanden, groothertog van het verdeelde Luxemburg, hertog van Limburg. Door dezen afloop bitter teleurgesteld, met zijn volk in onmin, ook ten gevolge van zijn plan op een tweede huwelijk met de katholieke gravin Adrienne Louise Flore Henriette d'Oultremont, voormalige hofdame zijner (1837) gestorven gemalin; ten slotte zeer tegen zijn zin in 1840 genoodzaakt tot een overigens weinig beteekenende grondwetsherziening, deed de Koning 7 Oct. 1840 op het Loo onverwacht afstand van den troon en trok zich terug naar Berlijn, waar hij, 16 Febr. 1841 met de genoemde gravin gehuwd, nog eenige jaren leefde van het aanzienlijke door gelukkige handels- en industrieele ondernemingen door hem bijeengebrachte kapitaal. ‘Koning Willem Frederik, graaf van Nassau’, zooals hij zich voortaan noemde, bemoeide zich tijdens zijn laatste verblijf in het ‘Niederländische Palais’ te Berlijn niet met de nederlandsche zaken behalve bij de afwikkeling zijner financieele belangen aldaar en de door den minister van Hall op het einde van 1843 voorbereide groote staatsleening, waarin hij een aanzienlijk aandeel van 10 millioen gulden zou nemen. Bij een bezoek met zijne gemalin in den Haag was een en ander beklonken, ook de genoemde afwikkeling, en de vorst keerde naar
Berlijn terug, waar hij evenwel 12 December plotseling zijn veelbewogen leven eindigde. Hij liet uit zijn eerste huwelijk drie kinderen na: Willem Frederik George Lodewijk, zijn opvolger,
| |
| |
Willem Frederik Karel (kol. 896) en Wilhelmina Frederica Louisa Charlotta Marianne (kol. 1306). Zijn lijk werd 28 Dec. te Delft bijgezet.
Van zijn geschilderde portretten noemen wij slechts het pastelportret op jeugdigen leeftijd door J. Fr. A. Tischbein in het Rijksmuseum, dat door Ch.H. Hodges van 1816 op het stadhuis te Amsterdam en het marmeren borstbeeld door Fr. Rude in de Kamer van Volksvertegenwoordiging te Brussel.
Vgl. over hem, behalve de algemeene werken over het tijdvak: L. Jottrand, G.F. d'Orange avant son avènement au trône (Brux. 1821); J. von Arnoldi, Wilhelm I von Oranien (Zeitgenossen, I und II, Leipzig, 1817/8) vert. door Th. Olivier Schilperoort (Zutphen, 1818 en Rott., 1818); E. Münch, König Wilhelm I der Niederlande in Jahrb. der Gesch. 1832, I Willem I en zijne regeering (den Haag, 1842); J. Delhaas, Het leven van Koning Willem Frederik ('s Grav. 1843); H. Zeeman, Het leven, de krijgsbedrijven en de regeering van Z.M. Willem I (Amst. 1844); Engelberts Gerrits, Het leven en de regeering van Z.M. Willem I (Amst. 1845); Schets van het leven van Z.M. Willem I (Franeker, 1850). Veel over hem bij F. de Bas, Prins Frederik en zijn tijd (Schiedam, 1887 vlg.).
Blok |
|