licht verspreid, de moeilijkheid ligt hier in het gebrek aan handschriften. Velen ontzeggen der wet ambtelijk karakter en beschouwen
haar als een compilatie, als voorarbeid eener wet. Wat de additio sapientium betreft, lijkt wel het meest juist daarin niet een latere toevoeging, zooals de naam zou doen vermoeden, maar een deel der wet zelf te zien. In strijd met de nieuwe onderzoekingen is wat men vroeger aannam, dat Wlemarus in de 10e eeuw, Saxmundus zelfs nog een eeuw later, aan een bestaande rechtsbron wijsdommen toevoegden. Ook de meening, dat beiden in Friesland het ambt van asega bekleedden, is door niets bewezen.
De verschillende meeningen kort bij H. Brunner, Deutsche Rechtsg. (2e druk Leipzig 1906) I, 481; E.T. Gaupp, Ueber das Wergeld u. Bussensystem der alten L.F. (in Germanist. Abh. Mannheim 1853); K.v. Richthofen, Monumenta Germ. Hist. Leg. III, 631; B.J. Lintelo de Geer, De Lex Frisionum (Leeuward. 1866, uitg. Fr. Gen. van G.O. en T.); M.S. Pols in Themis 1871, 578-91; F. Patetta, La Lex Frisionum, studi sulla sua origine e sulla critica del testo in Mem. R. Acc. Scienze, Torino, II s. XLIII, 1892.
van Kuyk