Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1505]
| |
vader (dien zij in hare na te noemen Lettres 200 met warmte prijst als verlicht, bescheiden en werkzaam, nuttig voor zijne vrienden, nuttiger nog voor het vaderland) was Diederik Jacob, heer van Tuyll enz. (1707-1776). Hare moeder was Helena Jacoba de Vicq (1724-1768) uit eene rijke amsterdamsche koopmansfamilie en ook over haar schrijft Belle met genegenheid, schoon zij met haar, hartstochtelijker vrouw dan de kalme vader, wel soms in botsing kwam. Na een aantal aanzoeken te hebben afgeslagen, na eene jarenlange weifeling over een huwelijk met een savooisch katholiek edelman de Bellegarde, schonk Belle hare hand 17 Febr. 1771 aan Charles Emanuel de Penthès de Saint-Hyacinthe de Charrière, gewezen gouverneur der kinderen Tuyll, man van een edel karakter, dien zij naar haar nieuwe vaderland volgde, naar Neuchâtel. Daar stierf hij 22 April 1808. Belle, die, nog zeer jong, eene zwitsersche gouvernante, Mad. Prévost, had gehad, schreef later een zóó zuiver en volmaakt fransch, dat Sainte-Beuve het eens roemde als ‘la plus pure langue de Versailles’. In die taal heeft zij eene uiterst merkwaardige briefwisseling gevoerd met David Louis baron de Constant Rebecque, seigneur d'Hermenches. geboren in 1723, zwitser en kapitein in staatschen dienst, volmaakt cavalier, maar een karakterloos en onbetrouwbaar man. Van het oogenblik af dat zij hem ontmoette, heeft hij een wonderlijken invloed op haar geoefend en zij | |
[pagina 1506]
| |
schreef hem van 1760-1775 eene reeks brieven, waarin zij met diepgaande zelfontleding, met scherpe psychologie en met grenzenlooze openhartigheid hare ziel en gedachten blootlegt. Zij toont zich daarin eene jonge hollandsche vrouw, die eigenlijk cosmopolietisch voelt en toch weder somwijlen fier haar land tegen vreemde aantijging verdedigt; overspannen, in hooge mate zenuwlijdster, geëmancipeerd, zinnelijk en hartstochtelijk, onbevredigd door leven en omgeving en toch veel er in liefhebbende, met eene wonderlijke mengeling van naïveteit en voor een meisje onnatuurlijke levenswijsheid. Zoo is Belle van Zuylen eene eigenaardige figuur in onze 18e eeuwsche wereld, zichzelve en den haren tot last, en het geluk, waarin zij niet geloofde, heeft zij nimmer gevonden. Hare novellen, schoon niet van de hoogste kunst, doen het ons toch betreuren dat zij geen hollandschen roman geschreven heeft. Zij schreef: Lettres de Belle van Zuylen (Mad. de Charrière) à Constant d'Hermenches, uitg. Ph. Godet (Paris-Genève 1909. De uitgever heeft helaas gansche gedeelten weggelaten); Lettres écrites de Lausanne; Histoire de Cécile; Caliste; Lettres neuchâteloises; Mistriss Henley; Le noble, pref. de Ph. Godet (Genève 1907, 1908. 2 deeltjes). Zie: Ph. Godet in Gazette des Beaux- Arts 1905, II, 206 vlg.; dez., Mad. de Charrière et ses amis (Genève 1906, 2 vol. geïll); dez. Avant-propos vóór de genoemde Lettres; W.H. de Beaufort in de Gids 1908, II, 112-132 en 1909, III, 226-239. Knappert |
|