Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1507]
| |
exspectantie van een beneficium van het kapittel te Deventer en in 1353 van een beneficium van het kapittel van St. Jan te Utrecht. Zie: Bullarium Trajectense, no. 1385, 1457, 1908, 2138, 2242; Archief Aartsb. Utrecht XI, 230. Hugo (1), uiterst verdienstelijk rechtsgeleerde uit de 14e eeuw, overl. tusschen 18 Aug. en 4 Oct. 1349. Door zijn geboorte verwant aan een aantal deftige utrechtsche families, als Backer en Blaeuvoet, gaf hem dit in zijn loopbaan krachtigen steun. Na hooger onderwijs genoten te hebben - hij voerde den titel magister - begaf hij zich in dienst van den prior der predikheeren, Gijselbert van Bronchorst, en na 1329 in dien van den officiaal van den utrechtschen bisschop, voor wien hij speciaal het geldelijk beheer voerde. Eerst als ‘clericus’ vermeld, komt hij in 1333 voor als ‘sacri Romani imperii auctoritate notarius publicus’. Blijkbaar was hij vermogend: in hetzelfde jaar worden althans vier hem in eigendom toebehoorende hofsteden te Utrecht in erfpacht gegeven; bovendien was hij rector der paroch. kerk te Lopik. In 1337 wordt hij kanunnik ten Dom, voor een deel zeker, omdat het kapittel hem aan zich wenschte te verbinden om van zijn kennis en ervaring partij te kunnen trekken. Blijkens een acte uit hetzelfde jaar verleende paus Benedictus XII hem de exspectantie van een prebende, hoewel hij deze eerst in 1346 bekwam. Paus Clemens VI verleende hem 27 Mei 1343 remissio peccatorum. Tijdens zijn leven algemeen geëerd en herhaaldelijk onderscheiden, doordat lastige geschillen mede aan zijne beslissing werden onderworpen en hem in menige belangrijke commissie zitting werd gegeven, ligt zijn grootste verdienste in het geschrift, dat hij als vrucht van zijn lange praktijk naliet, en dat voor het kerkelijk recht van het grootste belang is. Over den tijd der samenstelling heerscht strijd, de nieuwste onderzoekingen leidden er echter toe het jaar 1342 aan te nemen. Uit de inleiding van het geschrift, verdeeld in 118 hoofdstukken, en door hem zelf Statuta ecclesie Trajectensis gedoopt, blijkt, dat het geschreven is om aan de onbekendheid van de verordeningen en gewoonten van het Domkapittel te gemoet te komen, en daaruit ontstane geschillen te verminderen, en zulks ‘ad rogatum Henrici de Judfaes, decani.’ Voor de praktijk geschreven, zijn als hoofdbronnen gebruikt het Corpus Juris Canonici, het Liber Camerae van den Dom en de kapittel-statuten. Het grootste deel van den inhoud berust op de bestaande rechtsgewoonten en hiermede toont Wstinc zich in die mate bekend, dat hieruit wel terecht de gevolgtrekking is gemaakt, dat hij het kapittel als ‘computator’ heeft gediend. Het handschrift werd in één band gebonden met het Liber Camerae - bewijs voor zijn groot gezag - en is daarom veelal als het ‘Camerboeck’ van den Dom betiteld. Door latere handen belangrijk aangevuld, werd het nieuw overgeschreven en gesteld in de plaats van het oorspronkelijk, dat vernietigd werd (thans aanwezig in het archief van het domkapittel). Uitg. d.S. Muller Fz., Het Rechtsboek van den Dom van Utrecht (Oude Vaderl. Rechstbr. I, 18) ('s Grav. 1895). Vergelijk: Versl. en Meded. O.V. Rbr. III, 325-332; Bullarium Trajectense, no, 947, 1084, 1202, 1282, 1290, Introd. xl en lxviii; Kronijk Hist. Gen. XIV (1858) 153; S. Muller Fz. Registers en Rek. v.h. bisdom Utrecht (Werken Hist. Gen. n. serie 54) 914. Hugo (2) verwant van den voorgaande, was in vele opzichten diens navolger. In 1349 - als | |
[pagina 1508]
| |
baccalaureus in jure canonico - verkrijgt hij het door diens vrijwilligen afstand vrijgeworden rectoraat te Lopik, in 1353 treedt hij op als ‘sigillifer’ van den officiaal van den utrechtschen bisschop. Tevens kanunnik ten Dom en in Horst, verkrijgt hij in 1357 een prebende in het domkapittel. De bul van Innocentius VI van 13 Juni 1357, waarbij hem deze wordt verleend, noemt hem ‘in utroque jure licentiatus’, welken graad hij omstreeks 1353 verkreeg. De proosdij van Elst, waarover na den dood van Theodericus Vresen strijd ontstond, viel hem mede ten deel. In 1388 werd hij te Heidelberg geïmmatriculeerd. Genoemd als weldoener van kloosters en overl. 6 Sept. 1404. Als zijn naam komt ook voor in 1349: Hugo Elye. Zie: Muller, Rechtsboek, xiii, noot 1; Bullarium Trajectense no. 1282, 1585, 1588, 1681, 1767, 1829, 1833, 1888, 2119, 2139; Toepke, Matrikel von Heidelberg I, 34; Bijdr. en Meded. Hist. Gen. IX (1886) 296. Theodoricus, magister en kanunnik van St. Salvator te Utrecht, studeerde te Leuven in de eerste jaren van het bestaan der hoogeschool en te Parijs in 1448 en 1449. De deken Walter Grauwert legateerde bij testament van 1455 aan hem - confratri ac nepoti suo - een uit twee deelen bestaand Breviarium en benoemde hem tot zijn executeur. Hij overl. 6 Sept. 1458. Als prepositus Sossensis wordt hij onder de weldoeners van het Karthuiser-convent te Utrecht genoemd. Zie: Reusens, Matricule de Louvain I, 240; Archief Aartsb. Utrecht XII, 109; Den fle et Cnatelain, Auct. Chart. Univ. Paris. II, 713, 763-64; A. Matthaeus, Analecta III, 399-400; Kronijk Hist. Gen. XIII (1857) 134; S. Muller Fz., Regesten v.h. kap. v. St. Pieter no. 504; dezelfde, Catal. v.h. archief v.h. kap. v. St. Pieter 84. Verder worden nog genoemd: Henricus (Bullarium Trajectense, no. 996, 1113, 1712, 1714, 1715; Archief Aartsb. Utrecht XXVI, 244); Hugo (3) (zegel bij Hulshof, Catal. Cod. M.S. II, 193); Jan (S. Muller Fz. Regesten v.h. archief der stad Utrecht, no. 742-3); Johannes, utrechtsch burger, overl. 1455 en zijn in 1472 overl. dochter Aleydis (Archief Aartsb. Utrecht XXVII 119-120). Machelmus, overl. 1500 (Arch. Aartsb. Utr. XI, 238). Over het geslacht tal van bijzonderheden bij: N. van der Monde, Tijdschrift Utrecht VIII (1842) 305-6, en S. Muller Fz. Middeleeuwsche Rechtsbr. Utrecht (O. Vad. Rbr. I, 3, 's Grav. 1883) II, 27-31, 192. van Kuyk |
|