zijn bezoek in den Haag in Holl. Corresp. 1669, Public Record Office, Londen), naar Berlijn, maar had noch bij den keurvorst noch bij de vorsten van Brunswijk-Lünenburg, die hij op aansporen van de Witt ook bezocht, eenig succes. In 1670 kwam hij opnieuw naar den Haag, om met lord Ossory en Armorer den prins van Oranje op diens reis naar Engeland te begeleiden. In 1672 werd hij gebruikt bij de geheime onderhandelingen van Willem III en Karel II (zie vooral Fruin, Verspr. Geschr. IV, 353, noot 3). Van 1673 tot 1676 vervulde hij nog eenige malen geheime zendingen uit Engeland naar Willem III. In 1674 bracht hij uit Engeland de ratificatie van den vrede van Westminster over en bleef gedurende eenige maanden als engelsch vertegenwoordiger bij den prins. In het einde van 1674 kwam hij in den Haag in het gevolg van Arlington, die toen met zijne gemalin de Republiek bezocht. In 1677 werd hij ‘maître d'hotel’ van Maria Stuart, die toen juist gehuwd was met Willem III. Zoo kwam hij dus metterwoon in den Haag. Hij was toen juist hertrouwd met Anna Howard, dochter van William Howard en eeredame bij de engelsche koningin. Voor haar hoopte hij op een positie aan het hof van de prinses, die zij echter niet kreeg. Wel begunstigde de prins hem met 't drostambt van Cranendonck tegen afstand van een jaargeld, dat hij van den prins genoot. Zijn ambt aan het hof schijnt hij niet lang bekleed te hebben; in de jaren na 1677 vinden wij hem opnieuw gebruikt voor diplomatieke zendingen tusschen de engelsche en nederlandsche hoven. Hij woonde nu weer in Engeland, waar hij ook genaturaliseerd werd. In 1681 belastte Karel II hem met eene zending naar enkele kleine duitsche Staten (o.a. Brunswijk, Hessen, Munster), om
dezen voor een anti-fransche politiek te winnen. Ook nu bereikte hij hier niets. In 1685 werd hij benoemd tot engelsch gezant te Kopenhagen, waar hij Jacobus II bleef vertegenwoordigen tot de engelsche omwenteling van 1688. Willem III riep hem daarna van zijn post terug; bij dezen viel hij in ongenade, waarschijnlijk omdat hij niet spoedig genoeg Willems zijde gekozen had. Eerst in 1692 werd hem een jaargeld van £ 300 toegelegd; in 1694 werd hij opzichter bij de koninklijke stallen, maar hij bleef een man zonder invloed tot zijn dood in 1697 in zijn huis in Leicester Fields in Londen.
Zie over hem: J. Hora Siccama, Sir Gabriël de Sylvius in Revue d'histoire diplomatique XIV, 598 sv., en XV, 109 sv. en 261 sv., en de daar aangehaalde bronnen en literatuur; verder Fruin, Verspr. Geschr., IV, 266, 271, 277, 290, 343, 345, 351, 353, noot 3; V, 28, 30 vlg.; en over zijn aandeel aan de onderhandelingen van Buat de i.v. Buat geciteerde literatuur.
Japikse