[Steen, Joannes van den]
STEEN (Joannes van den), ook bekend onder den schuilnaam: á Lapide, overl. 23 Mei 1747, eerste r.k. aartspriester van Holland, Zeeland en West-Friesland. Te Dordrecht in 1676 geboren volbracht hij te Leuven zijne theologische studiën en werd, 24 jaar oud, priester gewijd en tot kapelaan benoemd bij Martinus de Swaen, pastoor ‘in den Hoeck’, een der voornaamste kerken te Haarlem, liggende in de buurt van Bakenes, gedurende een eeuw de gewone vergaderplaats en zetel van het zoogenaamde kapittel van Haarlem, alwaar ook het archief van het oud-kapittel langen tijd berust heeft. Onder invloed van zijn pastoor schaarde van den Steen zich een tijdlang onder de partij, die tegen Rome in verzet was gekomen; hij behoorde ook onder de onderteekenaars, die de terugroeping en het herstel van den afgezetten apostolischen vicaris Petrus Codde van den H. Stoel eischten. In 1702 pastoor te Wormer geworden, kwam hij tot andere gevoelens en scheidde zich van de partij der ‘clerezy’ af. In 1713 werd hij lid van het kapittel van Haarlem, in 1719 pastoor van genoemde kerk ‘in den Hoeck’ en eindelijk in 1728 deken en vicaris van hetzelfde kapittel, waarvan hij, ondanks het vonnis van Rome, waarbij aan genoemde kapittel alle rechtsmacht werd ontnomen, niettemin de zoogenaamde rechten tot het einde van zijn leven bleef verdedigen.
Geheel zijn bestuur kenmerkte zich door een onafgebroken pogen om een kerkelijk hoofd over de provinciën Holland, Zeeland en West-Friesland als apostolisch vicaris te zien aan-gesteld, voor welk ambt hij de aangewezen persoon scheen te zijn. Ondanks den krachtdadigen steun van invloedrijke mannen als den haagschen advocaat Reinier Hoynck, den brusselschen nuntius Jos. Spinelli, den mechelschen aartsbisschop kard. d'Alsace, den haarlemschen burgemeester Steijn e.a., stuitten alle pogingen af op den onwil der Staten van Holland, waartoe niet weinig bijdroegen de tegenkantingen der clerezy en het ophitsen der predikanten, die in 1733 een ware April-beweging deden ontstaan. Verval van krachten en een bijna volslagen blindheid noodzaakten v.d.S. omstreeks 3 jaren voor zijne dood als aartspriester af te treden. Zijn portret is 1745 door L.J. Fruytiers gegraveerd. Een anoniem geschilderd portret bevindt zich in het bisschoppelijk museum te Haarlem en in het groot-seminarie te Warmond.
De geschiedenis van zijn bestuur, grootendeels uit onuitgegeven bescheiden in het bisschopp. Archief te Haarlem, is te vinden in de Bijdragen Gesch. Bisdom Haarlem, XX, XXI, XXIII. Over de kerk ‘in den Hoeck’ Bijdragen, XIII. Over het kapittel van Haarlem, Bijd. XXIII.
Zie: W.P.C. Knuttel, De Toestand der Nederlandsche Katholieken ten tijde der Republiek, II, 32.
de Graaf