vertrouwd aan den beroemden Albertus Magnus, bisschop van Regensburg; maar wij vernemen niet, dat zij ooit ten uitvoer is gelegd. In elk geval had zij weinig of geen waarde, zoolang ook niet de pauselijke bekrachtiging (en dispensatie in gebrek aan den noodigen leeftijd) volgde. Zonder van den ban ontslagen te zijn, liet de jonge elect zich tot priester wijden, en onvervaard trad hij in de uitoefening aller rechten van
den bisschopsstoel, waarvan hij reeds in 1269, bij zijn eerste intrede te Utrecht, feitelijk bezit genomen had. De bisschopswijding heeft hij, evenmin als de pauselijke bekrachtiging, echter nooit ontvangen, zoodat hij zich niet anders kon noemen dan ‘elect’. Zijn met kunst- en vliegwerk verkregen bisschoppelijke macht zou hem wemig geluk aanbrengen.
Als wereldlijk vorst kwam hij weldra in botsing met de lastige heeren van Amstel en Woerden en met de woelzieke burgerij zijner hoofdstad. Dit hardnekkig verzet kon hij niet bedwingen zonder tusschenkomst van graaf Floris V, die reeds in Sept. 1274 als bemiddelaar optrad en telkens een enger net trok om den vooral uit geldgebrek machteloozen elect. Deze werd allengs genoopt, zich van zijne grensvestingen te ontdoen: Vredelant in 1276 te verpanden aan Gijsbrecht van Amstel, Horst in 1277 aan Jan van Cuyck, en kort daarna Montfoort aan Herman van Woerden. Met graaf Floris sloot hij 23 Maart 1278 een noodlottig verdrag, waarbij hij dezen beloofde in alles bij te staan en niets te zullen doen zonder overleg met 's graven vertrouwde helpers, de heeren van Cuyck en van Amstel. Hij was met handen en voeten aan zijne belagers overgeleverd, vooral toen ook de stad Utrecht, bij verdrag van 5 Sept. 1278, zich onder bescherming stelde van den graaf van Holland, voor wien zij een ‘open stad’ wilde zijn.
Maar spoedig geraakte Amstel in strijd met graaf Floris en de stad Utrecht, aan wier zijde Jan van Nassau partij koos. Hij wilde vóór alles Vredelant lossen, doch leed alweer aan nijpend geldgebrek. Ten einde raad, drong hij in het Predikheerenklooster te Utrecht, waar de voor den kruistocht op pauselijk bevel mgezamelde kerkelijke tienden werden bewaard; na dien schat te hebben geroofd, waardoor hij zich het banvonnis van Rome op den hals haalde, drong hij in den zomer van 1278 bij Gijsbrecht van Amstel op teruggave van Vredelant aan. Tevergeefs. De elect trok dus te velde tegen zijn oproerigen leenman, die van Herman van Woerden hulp kreeg, zoodat hij door hunne vereende krachten in den Soestereng geheel werd verslagen. Nu bleef geen andere uitweg over dan nog vaster zich aan te sluiten bij den Hollandschen bondgenoot, wien hij 26 Juli 1279 beloofde, zich steeds te zullen gedragen naar 's graven wil en wien hij voor 1500 Hollandsche ponden het gansche Nedersticht tot waarborg gaf. Nieuwe schuldbekentenissen verplichtten hem nog meer, zoodat hij in 1281 ook de goederen van Amstel en Woerden aan Floris in pand gaf en dezen ook beleende met alle novale tienden in zijn gebied. De Keulsche metropolitaan, Siegfried von Westerburg, greep wegens zulk een aanzienlijke vervreemding van kerkegoed krachtig in: hij suspendeerde Jan van Nassau, sprak zoowel over hem als over Floris den ban uit en legde op hun beider landen het interdict, dat bijna twee jaar duurde. Om bekrachtiging van dit vonnis gevraagd, benoemde paus Martinus IV drie rechters; maar de sluwe Floris beriep zich van