hoedanig hij het staatsche leger aanvoerde bij den veldtocht in Vlaanderen en Brabant (1704), bij het doorbreken der fransche liniën in 1705, bij Ramillies (23 Mei 1706) en de verovering van brabantsche en henegouwsche vestingen, bij den veldtocht van 1707, bij Oudenaarde (11 Juli 1708) en het daarop volgende beleg van Rijssel. Hij stond bekend als dapper, gehecht aan Willem III en belangeloos maar zeer driftig, op het einde zijns levens als ondraaglijk hartstochtelijk, zoodat men zelfs van krankzinnigheid sprak. Hij was (Oct. 1667) gehuwd met Françoise van Aerssen, (ged. 's Gravenhage 14 Jan. 1642, overl. in Engeland 11 Febr. 1720) dochter van Cornelis van Aerssen, heer van Sommelsdijk, en Lucia van Walta, en liet vier zoons en drie dochters na; de laatste Isabella, Elisabeth en Anna, die met engelsche edelen huwden; van de zoons bleef de oudste, graaf Hendrik in Engeland als graaf Grantham, viscount Balton (geh. met Henriette Butler, dochter van graaf Ossory en Amelia van Nassau, sterft 5 Dec. 1754); verder Cornelis van Nassau, heer van Woudenberg (kol. 1358), en Willem Maurits, heer van Ouwerkerk (kol. 1369); de jongste, Francois, sneuvelde als engelsch kolonel (27 Juli 1710) bij Almeria in Spanje.
Van zijn portret bestaat een zeer fraaie zwartekunstprent van J. Smith naar een schilderij van G. Kneller.
Zie over hem: Wagenaar, Vaderl. Historie, XVII, passim; Mémoires de Mons. de B., uitg. Krämer, Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XIX (1898)), 93; verder de brieven van Marlborough en de militaire literatuur van dien tijd. Over zijne nakomelingschap: W.J. d'Ablaing van Giessenburg in Ned. Heraut VII (1892) Vgl.: van Epen, De Ridderschap van Holland en van Utrecht (ms.).
Blok