totdat op 7 Mei 1747 de Staten van Holland de zaak voor beëindigd verklaarden; 9 Mei werd hij weer tot de besoignes van het Hof toegelaten. Zeer waarschijnlijk stond deze gunstige wending zijner zaak in verband met de omwenteling in Holland. Sinds vele jaren stond hij in betrekking tot de stadhouderlijke familie, die zijne diensten gebruikte bij de behartiging harer belangen in Zeeland; brieven van hem aan prins Willem van 1735 af zijn aanwezig in het huisarchief van H.M. Hij werd nu in 1747 en 1748 ook geraadpleegd over veranderingen in de stedelijke regeeringen. Na den dood van den Prins steeg zijn invloed bij de Gouvernante, en vooral na 1756 werd die sterk; in het groote conflict van 1757 en 1758 tusschen Haarlem en de Gouvernante was hij een van haar voornaamste adviseurs. Men beweerde van hem, dat hij er naar streefde om den raadpensionaris Steyn uit diens post te verdringen. Volgens sommige zijner tijdgenooten was de haat der groote steden, speciaal van Amsterdam, tegen dezen gunsteling der Gouvernante, een der groote drijfveeren van het krasse optreden dier steden tegen haar in 1758. Van haar gunst kreeg van der Mieden een nieuw bewijs, toen zij hem 3 April 1758 uit een voordracht, waarin hij op de tweede plaats stond, tot president van het Hof benoemde. Na den dood der Gouvernante ijverde hij met Grovestins en O.Z. van Haren voor prinses Carolina maar bedierf het hierdoor bij Brunswijk. Enkele van 's mans dichtproeven zijn bewaard in een der bundels van zijn vriend Mauricius.
Uit zijn huwelijk met Elisabeth Wouters, gesloten te 's Gravenhage 20 Maart 1725, had hij twee zoons: 1o. Aris, geb. 9 Juli 1726, sinds 1747 lid der regeering te Alkmaar, 1 April 1757 tweede en 13 Juli 1759 eerste secretaris van Holland; 2o. Gualtheris George Gideon, sinds 1757 lid der regeering te Alkmaar, in 1778 en volgende jaren vele malen burgemeester, ontslagen 30 Mei 1788, overl. 18 Nov. 1798.
Zie: Archives de la Maison d' Orange-Nassau, 4e S., III, passim; Krämer, Gedenkschriften van G.J. van Hardenbroek, I, passim; Uittreksels uit de brieven van d'Affry in Bijdr. en Meded. v.h. Hist. Gen. XXVII; Nijhoff's Bijdr., 4e R., VIII en IX; Navorscher LI (1901) 557-559.
Bruinvis