1827 tot maj., 1832 luit.-kol., 1837 (bij keuze) kolonel, 1843 gen.-maj. titulair.
Hij nam van 1825-30 op roemrijke wijze deel aan den Java-oorlog, zoodat hij op één dag werd benoemd tot R.M.W.O. 4e kl. en bevorderd tot id. 3e kl.; in 1831-32 aan de krijgsverrichtingen op Sum. W.K.; dempte in 1832 den opstand der Chineezen in Krawang; voerde in 1833 de expeditie naar Djambi aan, ten gevolge waarvan M. Kompeh bezette en een overeenkomst met den Sultan gesloten werd; was daarna werkzaam als inspecteur der schutterijen en inl. korpsen op Java, en werd in 1837 benoemd tot mil. comm. van Sumatra's Westkust, waar hij, onder de algemeene leiding van den als reg. comm. opgetreden legercomm. generaal F.D. Cochius, de troepen aanvoerde die het lang belegerd Bondjol veroverden. Hij werd daarop (1837) benoemd tot civ.-en mil.-gouv. van S.W.K; tot einde 1848 was het zijn taak, het land geheel tot rust te brengen. Meermalen was daartoe nog de sterke arm noodig; o.a. bij Daloe Daloe (1838), waar de laatste slag aan de Padri's werd toegebracht; onderwerping van de kuststreek ten Z. van Atjeh (1839-40); demping van den opstand van Batipoe (1841), waarop de benoeming tot comm. M.W.O. volgde; onderwerping der Z.waarts gelegen districten (1844-45).
Ondanks alle uitmuntende mil. hoedanigheden heeft hij ter Sum. W.K., vooral geschitterd als beleidvol staatsman, getuigen zijne zeer belangrijke rapporten en de schoone uitkomsten van zijn bestuur.
In afwachting van de komst van den Hertog van Saksen-Weimar-Eisenach, die tot comm. van het Ind. leger werd aangewezen, nam M. in 't begin van 1849 deze betrekking waar, doch weldra werd hij benoemd tot aanvoerder en gouv.-comm. der 3e balische exp., bij welke hij doodelijk gewond werd.
Gedenkteekenen te zijner eere zijn opgericht op het Michielsplein te Padang en op het Waterlooplein te Weltevreden. Zijn portret is door J.H. Hoffmeister op steen geteekend.
Van zijne hand verschenen: Neerlands souvereiniteit over de schoonste en rijkste gewesten van Sumatra (Amst. 1846); Eene stem uit O.-I., de discussiën over de zaak van H. Eerw. Bisschop Grooff ('s Grav. 1846); Moet Ned.-O.-I. autocr. of const. geregeerd worden? ('s Grav. 1849); Toestand van Sum. W.K. in 1848 (na zijn dood uitgegeven, 's Hertogenbosch 1851).
Zie voorts: P.J.F. Louw en E.S. de Klerck, de Java-Oorlog (Bat. 1894-1909); H.M. Lange, Het Ned. O.-I. leger ter Westk. van Sumatra ('s Hertogenb. 1852, 2e dr. 1854); E.B. Kielstra, Sumatra's Westkust van 1826-32, 1835-40, 1841-49 in Bijdr. v.d.T. en L. en Vk. van N.-I. 5e volgr. III, V en VI; G. Nijpels, De exp. naar Bali (Haarl. 1897); Hand. Ind. Gen. I (1854) 364.
Kielstra