waardiging over het gedrag haars vaders haren echtgenoot met kracht steunde in diens optreden tegen hem. De onderneming van Willem III tegen Engeland (Nov. 1688) geschiedde in volkomen overeenstemming met haar, daar zij ten volle overtuigd was van de droeve noodzakelijkheid ervan tot handhaving van het protestantisme in Engeland en daarbuiten en van de engelsche volksvrijheden. Met spanning volgde zij den loop der zaken, met voldoening den goeden uitslag der onderneming. Nog in Dec. naar Engeland geroepen, kon zij wegens storm en tegenwind eerst 18 Febr. 1689 oversteken en hield zij vier dagen later haren feestelijken intocht in Londen, waar zij en haar gemaal den troon van James beklommen als koning en koningin van Engeland. Van een ondergeschikte verhouding, waarbij zij als koningin en hij als prinsgemaal of met eenige geringere bevoegdheid dan zij zou optreden, wilde zij geen oogenblik weten evenmin als de Prins zelf. De kroning had 21 April 1689 plaats. En hiermede begon in haar leven een tijdperk vol zware verantwoordelijkheid, daar zij, zoowel tijdens de aanwezigheid van haren echtgenoot als wanneer hij wegens staats- of oorlogszaken afwezig was, in alle belangrijke regeeringshandelingen gemoeid werd en zich met de handhaving der nieuwe constitutioneele verhoudingen tegenover de beide groote engelsche staatspartijen belastte. Bovendien had zij ernstig leed van de vijandelijke betrekkingen tot haren vader en ondervond voortdurend de gevolgen harer kwalen. Maar met standvastigheid en takt wist zij, geholpen door hare groote populariteit, alle bezwaren te boven te komen, ook die tegen haren aan de Republiek en aan zijne hollandsche omgeving gehechten echtgenoot, voor wiens autoritairen geest het leven van een
constitutionneel vorst evenmin gemakkelijk was. Steeds, meestal in Londen en Hamptoncourt wonend, heeft zij hem in zijn zware taak ter zijde gestaan en door hare liefdevolle zorg hem die taak verlicht. In het laatst van 1694 overviel haar een ziekte, die men voor het besmettelijke St. Anthonisvuur hield en die haar verzwakt gestel in weinige dagen sloopte. Haar diepgetroffen echtgenoot, die haar als zijn onwaardeerbare hulp en steun meer en meer was gaan waardeeren en liefhebben, liet haar met schitterende praal in de Westminsterabdij begraven.
G. Netscher (1653, in de Ermitage te St. Petersburg, gegraveerd door J. Houbraken), P. Lely (Hampton Court), G. Kneller (Windsor Castle, ook gegraveerd door J. Houbraken), W. Wyssing (Hampton Court, gegraveerd door J. Verkolje), J.H. Brandon (1694, stadhuis te 's Hertogenbosch) en vele anderen hebben haar portret geschilderd (zie: E.W. Moes, Iconographia Batava no. 4805).
Hare dagboeken en eenige harer brieven zijn uitgegeven, de laatste door Dalrymple, Memoirs of Great Britain (Londen 1790) III, 68 vlg.; de eerste door gravin M. Bentinck, Lettres et Mémoires de M. reine d' Angleterre (La Haye, Paris, Londres 1880), en door R. Doebner, Memoirs of Mary Queen of England (Leipzig 1886). Over haar, behalve in de geschiedwerken uit en over haren tijd en over Willem III, waaronder Macaulay, History of England in de eerste plaats genoemd moet worden: F.J.L. Krämer, Maria II Stuart (Utrecht 1890), waar van tal van gegevens uit de oudere literatuur en de bronnen melding wordt gemaakt. Onder deze is over haar verblijf in de Republiek van belang Burnet, Memorial of Mary (London,