dat
zij naar den Haag terugkeerde. Het verblijf van Karel te Breda, waar zij hem lang een wijkplaats bood en hem telkens bezocht, bracht haar in nieuwe moeilijkheden ook met de Staten, die voortdurend door Cromwell werden aangezocht hem uit het grondgebied der Republiek te verwijderen en de van daar uit gesmede plannen op een omwenteling in Engeland te verhinderen. Zij steunde die plannen voortdurend en hield zoo, na den vrede van Westminster de vrees voor een nieuwen oorlog gaande, wat haar wegens hare hooghartigheid toch reeds geringe populariteit niet vermeerderde, terwijl hare toch niet in gunstigen staat verkeerende geldmiddelen en die van haren zoon meer en meer in wanorde geraakten. Maar zij hield niet op de haren te steunen en toen in 1660 engelsche afgevaardigden overkwamen om haren broeder de plannen tot zijn herstel voor te leggen, kwam zij naar Breda om met hem te genieten van den triomf. Zij vergezelde hem ook bij zijn plechtigen intocht (25 Mei 1660) als koning Karel II in den Haag, waarbij hij den Staten zijn jongen neef ernstig aanbeval. Haar aanzien en eer stegen nu en zij werd (15 Juni-2 Juli) met groot eerbetoon ontvangen in Amsterdam en Haarlem, waar zij haren zoon kwam aanbevelen. Zij mocht hopen door den invloed van haren broeder thans ook haren zoon, van wiens opvoeding door de Staten van Holland toen sprake was, in de waardigheden zijner vaderen hersteld te zien en begaf zich (20 Sept. 1660) naar Engeland, waar zij op schitterende wijze werd ontvangen en genoot van het herstel der haren. Vóór haar vertrek had zij getracht de designatie van haren zoon voor de begeerde waardigheden te verkrijgen en de zaak der opvoeding voorgoed te doen beslissen, wat evenwel mislukte, al werd er reeds een ‘commissie tot
educatie’ ingesteld. De oneenigheid tusschen schoonmoeder en schoondochter had op dezen loop der zaken invloed. Haar onverwachte dood aan de kinderpokken, waaraan zij eene week had ziek gelegen, verijdelde al deze plannen. Zij werd in de Westminsterabdij begraven.
Van hare talrijke portretten zijn vooral bekend dat als kind, te samen met haar broeders, door van Dyck, van ca. 1635 in het museum te Turijn en van 1638 in het Kaiser Friedrich-Museum te Berlijn, dat met haar gemaal, ook door van Dijck 1641, dat eveneens met haar gemaal, door G. van Honthorst 1647 (C. Visscher sc.) en dat als weduwe, door B. van der Helst 1652, welke laatste drie in het Rijksmuseum te Amsterdam zijn. (Zie verder E.W. Moes, Iconographia Batava no. 4803).
Over haar Groen, Archives, 2e série, I, III, IV en V, passim; Jorissen, Amalia van Solms en Maria Stuart in Hist. Bladen (Haarlem 1889) 89 vlg.; van Epen, De ridderschap van Holland (ms.).
Blok