beth, gravin van Leuchtenberg (6 Juli 1579), en de daardoor in Nassau ontstaande bezwaren van huiselijken en administratieven aard, niet minder de aanhoudende tegenwerking, met name der talrijke katholieken, in Gelderland en elders in het noorden, waar prins Willem hem tot zijn plaatsvervanger had willen maken, financieele en andere moeilijkheden, de voortdurende vorderingen van Parma's leger, de toenemende samenwerking van den Prins met den hertog van Anjou en het fransche koningshuis, dat hij nooit vertrouwde, bewogen hem eindelijk in weerwil van 's Prinsen vertoogen naar Nassau terug te keeren (begin Juli 1580). Hij huwde (13 Sept.) met Kunigunde Jacoba, gravin van Paltz-Zimmern, dochter van keurvorst Friedrich III. Sedert bleef hij weerstand bieden aan alle pogingen zijns broeders om hem te bewegen weder terug te komen naar de Nederlanden, ofschoon hij er zijne zoons liet optreden. Hij bleef zijn broeder steunen met raad en daad, met waarschuwing voor dreigende gevaren en hulp in staatkundige zaken. Ook na diens dood (1584) toonde hij levendige belangstelling in het lot van Willems weduwe en kinderen en in de zaken der Nederlanden, terwijl hij herhaaldelijk aandrong op terugbetaling der aanzienlijke sommen door hem en de zijnen voorgeschoten, die hij op bijna ½ millioen caroli gulden begrootte. Met name als de toestand in de Nederlanden na 1590 verbetert, wijst hij op die verplichtingen der Staten-Generaal, waarvoor hij jaarlijks wel 2000 gulden rente missen moest, terwijl zijn
steeds toenemend gezin (hij was na den dood zijner tweede vrouw (26 Jan. 1586) gehuwd (14 Juni 1586) met Johanna, gravin van Sayn-Wittgenstein) en de onkosten van het bestuur en de verdediging van Nassau hem veel kostten. 31 Juli 1594 sloot hij met de Staten-Generaal over de schulden het Haagsche Accoord, dat de som op 645000 caroli guldens stelde, te betalen binnen 5 jaren, die evenwel tot 30 jaren uitgedijd zijn. De onvermoeide en zeer protestantsch-gezinde vorst deed veel om samenwerking tusschen de Staten-Generaal en de duitsche vorsten te verkrijgen en de eensgezindheid onder de protestantsche duitsche vorsten tegenover het katholicisme te bevorderen, met name bij den inval der Spanjaarden op duitsch gebied in 1599, maar zijne brieven en memoriën werkten bij de lauwe gezindheid dier vorsten tot zijn diepe ergernis in dit opzicht weinig uit. Nog tot in zijn laatste levensjaar houdt hij niet op met deze pogingen, die echter bij zijn dood nog niet ver gevorderd waren. Hij heeft 24 kinderen gehad, van wie zijne zoons Wilhelm, Ludwig, Johann der Mittlere (die volgt), George, Philipp (zie dit deel), Ernst Casimir (kol. 833), Ludwig Günther (zie dit deel) en Johann Ludwig in staatschen dienst traden.
Zijn portret staat op de door W. de Geest geschilderde groep van de vier broeders van prins Willem, in het Rijksmuseum. Gegraveerd is het o.a. door Cr. de Passe. Verschillende portretten die als het zijne zijn uitgegeven, stellen niet hem voor, maar zijn zoon en kleinzoon van denzelfden naam.
Vele brieven en memoriën van hem in de 8 deelen der eerste en de eerste twee der tweede serie van Groen's Archives. Vgl. over zijn werk voor de Unie: P.L. Muller, De Unie van Utrecht (Utr. 1878) en P.J. Blok, Verspreide studiën I, 172 vlg.; over zijn financieele betrekkingen tot de Nederlanden C. Dönges, Wilhelm der Schweiger (Dillenb. 1909).
Blok