| |
[Huygens, Christiaan (2)]
HUYGENS (Christiaan) (2), geb. 14 Apr. 1629 te 's Gravenhage, gest. aldaar 8 Jul. 1695, zoon van den dichter Constantijn (1), en van Suzanna van Baerle. Tijdens het leven van zijn vader, die de heerlijkheden Zuylichem, Zeelhem en een deel van Monnikeland bezat, voegde hij bij zijn familienaam dien van Zuylichem. Na diens dood noemden zich de zonen naar de hun toegewezen heerlijkheden: Constantijn (2) heer van Zuylichem, Christ. heer van Zeelhem, Lodewijk heer van Monnikeland. De vierde zoon Philips (geb. 12 Oct. 1638) was reeds 14 Mei 1657 op reis te Marienberg overleden.
Van weinige mannen van wetenschap zijn de levensbijzonderheden, de oorsprong en de ontwikkelingsgang van hun werk zoo volledig bekend als van Chr. H. Terwijl zijn vader en zijn oudste broeder hunne lotgevallen in dagboeken plachten op te teekenen, hield Chr., die, ongehuwd gebleven en geen eigenlijk ambt bekleedende, niet in belangrijke gebeurtenissen betrokken werd, den hoofdinhoud van zijn leven - zijn briefwisseling met geleerden en zijn wetenschappelijk werk - met zorg
| |
| |
bijeen; dit laatste deels in schrijfboeken, deels in 10 foliobanden, waarin hij, van zijne vroegste oefeningen af, de eerste schetsen en ontwerpen van verhandelingen en uitvindingen kon terugvinden. Deze handschriften zijn volgens H.'s uitersten wil in de boekerij der leidsche academie bewaard gebleven en voor de kennis van zijne beteekenis als geleerde en van de geschiedenis der wetenschap in de 17e eeuw zoo belangrijk gebleken, dat zij door de zorg van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen in eene volledige uitgave van H.'s werken, en in verband daarmede van toelichting voorzien, zijn gedrukt als: Oeuvres Complètes de Christiaan Huygens publiées par la Société hollandaise des Sciences (la Haye), waarvan in 1888 het eerste deel en thans (Aug. 1911) deel I-XII zijn verschenen. Wij zullen meermalen naar deze bron verwijzen door aanduiding met de letters C.H. en bijvoeging van deelnummer in romeinsche en bladzijde in arabische cijfers.
Reeds als achtjarigen knaap trof Chr. de ramp zijne begaafde moeder te verliezen. Zij overleed 10 Mei 1637, nadat zij 13 Mrt. te voren het leven geschonken had aan eene dochter (Suzanna, later gehuwd met Philips Doublet en gest. 24 Aug. 1725). Het overlijden der moeder viel samen met het verhuizen van het gezin uit Chr.'s geboortehuis aan het Plein, waar thans het gebouw staat waarin tot voor eenige jaren het Rijksarchief gevestigd was, naar de weidsche woning, die de vader zich onder leiding van Pieter Post had laten bouwen op grond aan het Plein, hem door Frederik Hendrik geschonken, waar zij plaats heeft moeten maken voor het departementsgebouw van Justitie (C.H. IV, 505). De moederlijke verzorging van Constantijns kinderen werd nu toevertrouwd aan een nicht, Catharina Suerius, die 31 jaren lang het huishouden bestierde, en wie het tot eer kan strekken, dat onder Constantijns kinderen steeds een liefderijke familieband bleef bestaan. Maar de om zijne veelzijdige kennis en kunstzin beroemde vader liet zich aan de geestelijke opvoeding zijner kinderen veel gelegen liggen. In de eerste jaren gaf hij zelf onderwijs aan de beide oudsten en aan niemand kon dit beter besteed zijn dan aan Christiaan, die reeds in zijn vroegste jeugd blijk gaf van buitengewoon vlug begrip, van een sterk geheugen en van zeldzamen weetlust. Zijn vader vermeldt, dat hij in zijn achtste jaar de vier hoofdregelen der cijferkunst en den regel van drieën verstond en proeven bedacht om de juistheid der uitkomst te toetsen. In de zangkunst had hij het zoover gebracht, dat hij ‘allerhande stukken van Musique op alle sleutelen seer vast konde singen’. In hetzelfde jaar leerde hij van praeceptor Myrkinius latijn en in het volgende sprak hij die taal met zijn
ouderen broeder. Toen Myrkinius door Henricus Bruno (geb. 1628 te Edam, gest. als rector te Hoorn, Apr. 1664) was vervangen, leerde Chr., 12 jaren oud, grieksch, wiskunde en weldra ook werktuigkunde, voor welke leerstof hij bijzondere voorkeur en praktische bedrevenheid betoonde. Oefeningen op de viool, de luit, de clavecimbel wisselden af met het aanleeren van het fransch, waarvan Chr. zich vervolgens, evenals van het latijn, in zijne brieven zelfs met zijne broeders en in zijne aanteekeningen bijna uitsluitend bediende. Op 16-jarigen leeftijd werd hij met broeder Constantijn naar de leidsche academie gezonden (12 Mei 1645 ingeschreven) om in de rechten te studeeren. Maar Chr. werd het meest door de studie der wiskunde aangetrokken onder den bekwamen Frans van Schooten. En toen hij twee
| |
| |
jaren later door zijn vader, die curator was van het pas te Breda gestichte Collegium Arausiacum, hierheen werd gezonden en bij den hoogleeraar in de rechten, J.H. Dauber, in huis kwam, bleef hij, bij de rechtsgeleerde, de wiskundige studie zoo ijverig beoefenen, dat hij door zijne vindingen hierin de aandacht trok van Descartes en in geleerde briefwisseling kwam met diens vriend Marin Mersenne. Te Breda verzamelde hij de stof voor zijne eerste openbaar geschrift, dat evenwel eerst verscheen nadat hij graaf Hendrik van Nassau Siegen (zie kol. 1075) bij eene zending naar het deensche hof, als rechtsgeleerd raadsman had vergezeld en na eene reis van drie maanden teruggekeerd was (20 Dec. 1649). Het werk, in 1651 bij Elzevier te Leiden verschenen, behandelde de quadratuur van de hyperbool, de ellips en den cirkel (zie titel in facs. C.H. XI, 281) en bevatte tevens eene critiek van het lijvige Opus Geometricum van Gregorius a Sancto Vincentio, die ten onrechte gemeend had het vermaarde probleem van de quadratuur des cirkels te hebben opgelost. Chr.'s critiek was de aanleiding van de toenemende belangstelling en de vriendschap, waarvan de geleerde jezuïet tot in zijn 81. jaar blijk gaf.
Een tweede geschrift van Chr. verscheen in 1654; het betrof een verwant onderwerp: de benaderde berekening van de verhouding des cirkels tot de middellijn, daarbij de oplossing van eenige van ouds beroemde problemen (C.H. I, 287). Beide werken verhieven aanstonds Chr. tot den eersten rang onder de wiskundigen van zijn tijd. Dit zelfde geschiedde weldra onder de sterrenkundigen door de ontdekking van een nieuw hemellichaam. Door zich namelijk toe te leggen op het slijpen van glazen lenzen was hij, met zijne vaardigheid in handwerk er in geslaagd zich een kijker samen te stellen van grootere lichtkracht en beeldscherpte dan eenige andere destijds bestaande. Daarmede zag hij, 25 Mrt. 1655, bij de planeet Saturnus een satelliet, die haar omloop in 16 dagen en 6 uren bleek te volbrengen. Hij gaf van zijne ontdekking, nog in een anagram verborgen, kennis aan enkele buitenlandsche geleerden. Doch toen hij kort daarop, met zijn broeder Lodewijk naar de protestantsche universiteit te Angers vertrokken om aldaar den graad van doctor in de beide rechten te verwerven, zich te Parijs ophield, deelde hij de bijzonderheden van zijne ontdekking aan de vele vrienden mede, met wie hij de betrekking hernieuwde of aanknoopte. Onder hen overreedden Chapelain en Gassendi hem niet te talmen met de openlijke bekendmaking. Zoo moest hij het voornemen opgeven daarmede te wachten, totdat hij met een grooteren kijker in staat zou zijn tevens eene verklaring te geven van het raadselachtige voorkomen der planeet zelve. Te 's Gravenhage teruggekeerd stelde hij van zijne eerste ontdekking een kort bericht op, dat in Febr. 1656 aldaar bij Adr. Vlacq verscheen, onder den titel Christiani Hugenii de Saturni Luna observatio nova (C.H. I, 387). Drie jaren later gaf
hij bij den zelfden uitgever ter perse: Chr. Hugenii Zulechemii, Const. F., Systema Saturnium (C.H. III, 441) opgedragen aan prins Leopold van Toscane. Hierin werden niet alleen de ring van Saturnus beschreven, zijne schijngestalten verklaard en zijn toekomstig voorkomen voorspeld, maar ook vele andere sterrenkundige ontdekkingen medegedeeld: de nevelvlek van Orion, de vlekken op Mars, de banden op Jupiter en de schijnbare middellijnen der planeten, uit- | |
| |
gemeten met den door Chr. uitgevonden oculairmikrometer. Van toen af kon H. een der beroemdste astronomen heeten. Maar reeds in veel wijderen kring was zijn naam bekend geworden door de uitvinding der slingeruurwerken. In de laatste dagen van 1656 was het hem gelukt de oude gebrekkige raderuurwerken door het aanbrengen van een hangenden slinger tot veel nauwkeuriger tijdmeting geschikt te maken dan te voren mogelijk was. De hoogst nuttige uitvinding verbreidde zich met groote snelheid en bracht in Neder land, gesteund door den destijds heerschenden kunstzin, een nieuwen tak van nijverheid tot grooten bloei. De eerste beschrijving gaf Chr. in een latijnsch geschrift: Horologium, in 1658 te 's Grav. bij Adr. Vlacq uitgegeven (C.H. II, 209). En ook in de wiskunde had hij zich nieuwe verdienste verworven door zijn opstel Van Rekeningh in Spelen van Geluck, door zijn leermeester van Schooten in een van diens werken opgenomen (C.H. I, 405). Het bevatte de gronden eener geheel nieuwe leer: die der kansrekening.
Van grooten invloed op zijn verder leven wás een tweede buitenlandsche reis (12 Oct. 1660 naar Parijs, vandaar 19 Mrt. 1661 naar Londen, 27 Mei daaraanv. te 's Grav.) en nog meer een derde tot gezelschap van zijn vader, die voor Amalia van Solms eene zending te vervullen had aan de hoven te Parijs en Londen (te P. 3 April 1663, naar L. 7 Jun., terug te P. 1 Oct., vandaar over Calais naar huis, 7 Juni 1664). Te Londen werd hij ❘ enoemd tot lid der pas opgerichte Royal Society, te Parijs was hij de gevierde gast in de wetenschappelijke gezelschappelijke bijeenkomsten, die destijds bij aanzienlijke lieden plaats hadden. Reeds in 1662 was hij vereerd met eene belooning van 1200 francs, op voordracht van Colbert verleend door Lodewijk XIV, die dergelijke onderscheidingen ook aan vreemde geleerden toekende. In Sept. 1665 ontving Chr., met eene tweede toelage, van Colbert het voorstel zich te Parijs te komen vestigen, op eene jaarwedde van 6000 fr., als lid van eene naar het voorbeeld der Royal Society te stichten Académie Royale des Sciences. Chr. betrok, in April 1666, de hem verstrekte woning in de kon. bibliotheek aan de Rue Vivienne, naast het paleis van Colbert. Hier bleef hij werkzaam tot 11 Sept. 1681, met tusschenpoozen van 9 Sept. 1760 tot 12 Juni 1671 en van 12 Mrt. 1673 tot 23 Jun. 1678, veroorzaakt door ernstige ziekten, die hem noodzaakten genezing te zoeken in het ouderlijke huis. Zijn terugkeer in 1681, onder de hoede van Phil. Doublet en de geliefde zuster Suzanna had dezelfde oorzaak. Te Parijs was hij aanstonds een der werkzaamste leden der academie, de ontwerper van haar werkplan, de leider hij hare onderzoekingen, o.a. over den weerstand van water en lucht en hunne beweegkracht, bij de proeven met de door hem verbeterde luchtpomp,
bij sterrenkundige waarnemingen en wiskundige beschouwingen, zooals over de oorzaak der zwaartekracht en de wetten der veerkrachtige botsing. Hij stelde er een zijner hoofdwerken samen, het Horologium Oscillatorium, opgedragen aan Lodewijk XIV, in 1673 gedrukt bij 's konings drukker A. Muguet (C.H. VII, 257). Het behelsde de beschrijving en de theorie van het slingeruurwerk, de wetten der beweging van den samengestelden slinger, de middelpuntvliedingskracht, de eerste juiste bepaling van de intensiteit der zwaartekracht, welke beide laatste gegevens in 1686 Newton in staat stelden de wet der algemeene aantrekkingskracht te grondvesten. Onder andere wiskundige vonden bevatte het de leer der ont- | |
| |
wikkeling van kromme lijnen. In zijne werkplaats te Parijs vervaardigde hij een toestel om door de ontploffing van buskruit een cylinder luchtledig te maken, waarin vervolgens door de drukking der buitenlucht een zuiger naar binnen gedreven werd, m.a.w. een ontploffingsmotor, krachtig genoeg om bij eene tijdens een bezoek van Colbert genomen proef 4 of 5 van diens lakeien op te trekken. Hij had hierbij tot assistent Denis Papin, die later, in dienst van den landgraaf van Hessen, het werktuig van zijn vroegeren leermeester verbeterde en, mede naar een denkbeeld van Chr., het ontploffende buskruit door stoom verving en aldus een werktuig maakte, dat later door Cawley, Newcomen en Savery voor toepassing in de nijverheid geschikt gemaakt, het alom verbreide stoomwerktuig werd, waarvan Papin langen tijd als eerste uitvinder werd beschouwd. In 1675 slaagde Chr. er in het beginsel van zijn slingerklok op zakuurwerken toe te passen door gebruik te maken van de richtkracht eener zich beurtelings in- en uitwikkelende spiraalveer, de inrichting nog heden ten
dage algemeen en tot in de nauwkeurigste chronometers gevolgd en die aldus de door Chr. tot in het laatst van zijn leven gezochte meest practische manier van de lengtebepaling op zee heeft opgeleverd. Bij deze uitvinding, evenals bij vele andere, had Chr. te kampen met bedriegers, die zich de eer daarvan trachtten toe te eigenen. Te Parijs werden de pogingen van Thuret door Chr.'s vrienden Perrault en Colbert verijdeld (C.H. VII, 298), te Londen werd aan R. Hooke het zwijgen opgelegd door lord Brouncker, voorzitter der Royal Society (C.H. VII, 533, 541).
In zijn vaderland teruggekeerd, slaagde Chr. met de hulp van zijn broeder Constantijn er in kijkerglazen van zoo grooten brandpuntsafstand te slijpen, dat men moest trachten zich te bevrijden van den last der onhandelbaar lange kijkerbuizen. De middelen daartoe beschreef hij in zijn Astroscopia compendiaria in 1688 te 's Grav. bij A. Leers uitgegeven (C.H. VIII, 488). De inrichting werd door Cassini nagevolgd, zonder van H. gewag te maken. Chr.'s verbeteringen van kijkers hadden tot grondslag diepgaande studie van de optica: hij was daarmede reeds in 1652 begonnen. Doch in weerwil van herhaalden aandrang zijner vrienden stelde hij steeds de openbaarmaking zijner Dioptrica tot verdere volmaking uit. Slechts een deel van zijn veel omvattend werk verscheen nog bij zijn leven, t.w. hetgeen hij in de Académie had voorgedragen en dat, met de baanbrekende undulatieleer, de verklaring van de rechtlijnige voortplanting van het licht, van terugkaatsing, breking en de dubbele breking in het ijslandsche kristal, het bestaan van den wereldether aantoonde. Het Traité de la Lumière verscheen te Leiden bij P.v.d. Aa in 1690; er was aan toegevoegd een eveneens vroeger te Parijs voorgedragen Discours sur la cause de la Pesanteur (C.H. IX, 91). In het jaar te voren had hij eene reis naar Londen gemaakt, om zijn ouderen broeder, secretaris van Willem III, te bezoeken, en persoonlijke betrekking aangeknoopt met Newton.
Intusschen was hij met de Académie te Parijs in verbinding gebleven: hij zond voor eene door la Hire uit te geven verzameling van verhandelingen van leden van dat lichaam (C.H. IX, 91) verscheidene opstellen (ibid. 95). Toen, na de ziekte van 1681, zijne krachten waren teruggekeerd, kwam ook de wensch boven zijn werkkring te Parijs te hervatten. Doch hij moest ondervinden dat, na den dood van Colbert en velen zijner
| |
| |
vrienden, bij het dalen van 's Konings zedelijken aard en het veldwinnen van geloofshaat, in Frankrijk de achting voor wetenschap en die haar dienden was te niet gegaan. In weerwil van de tusschenkomst van zijn in staatkundige kringen hoog geschatten vader werd aan Chr. op beleedigende wijze te kennen gegeven, dat zijn terugkeer niet gewenscht werd (C.H. IX, 39). Na het overlijden van zijn vader onderging zijn huislijk leven groote verandering. Ten gevolge van de oorlogen en van tegenspoeden was het vaderlijk vermogen sterk verminderd, het bleek althans geenszins te beantwoorden aan den gevoerden staat. Aan Chr., wien de oudere broeder het recht had afgestaan Hofwijck te bewonen, viel niet meer dan 32000 gl. te beurt met inbegrip van Zeelhem, dat, op eene waarde van 12000 geschat, in het Luikerland gelegen, aan moeilijk te innen landrente bijna niets opbracht. Hij vestigde zich nu op het familiegoed te Voorburg, dat hij te onderhouden had, maar betrok des winters kamers te 's Grav. in het Noordeinde. Steeds verhoogde belastingen besnoeiden zijne inkomsten. Een verzoek om eene plaats als rekenraad vond bij Willem III, die zijn eigene beschermelingen had, even weinig gehoor, als, kort te voren, zijne aanbeveling van Newton voor eene regentschap te Cambridge. Zijne zorgen konden evenwel zijn werk niet schaden. Zijne briefwisseling met Leibnitz en den markies de l'Hospital, een wedstrijd in moeilijke wiskundige vraagstukken, bleef van zijn scherp vernuft getuigen en in de laatste dagen van zijn leven stelde hij zijne denkbeelden te boek over het heelal, de natuur en bewoonbaarheid van andere werelden, waarbij nieuwe gegevens werden verschaft z.a. de bepaling van den afstand van Sirius tot de aarde. Het werk, opgedragen aan broeder Constantijn en in
het latijn gedrukt, maakte grooten indruk, het werd herdrukt en in de nederlandsche, fransche, duitsche en engelsche talen uitgegeven. Doch Chr. mocht dit zelf niet meer beleven. De ziekte, die zoo menigmaal zijn werk verstoorde, kondigde zich reeds in de laatste maanden van 1694 opnieuw aan, werd ernstig in het voorjaar en maakte een einde aan zijn nuttig leven, 9 Jul. 1695. Ook broeder Constantijn kon de hem opgedragen verzorging van Chr.'s laatste werk niet volbrengen. Het verscheen eerst na diens dood, in 1698 te 's Grav. bij A. Moetjens, onder den titel Kosmotheoros, enz. (C.H. X, 581).
Ingevolge Chr.'s beschikkingen gaven de hoogleeraren B. de Volder, te Leiden en B. Fullenius, te Franeker eene verzameling zijner nagelatene geschriften, waaronder de Dioptrica, uit in 1703 (C.H. VIII, 343).
Eene eerste uitgave van Chr.'s verzamelde werken, die echter geenszins volledig kan genoemd worden, bezorgde G.J. van 's Gravesande in 1724 onder den titel: Christ. Hugenii etc. Opera Varia, in 1728 gevolgd door de Opera Reliqua (C.H. ibid.). Van de talrijke tijdens Chr.'s leven gedrukte geschriften kan men de uitvoerige titels in nagenoeg chronologische orde vinden in Table IV van de deelen 1 tot X der Oeuv. Compl.
Een gedeelte van Chr.'s brieven werd door P.J. Uylenbroek openbaar gemaakt in Christ. Hugenii aliorumque Exerc. Math. et Phil. (Hag. Com. 1833) (C.H. VII, 500).
Behalve zijn portret op elfjarigen leeftijd, in het Mauritshuis te 's Gravenhage, geschilderd door A. Hanneman, is een anoniem geschilderd portret in de kon. Akademie te Amsterdam en een marmeren borstbeeld door J. Clairion in de Sterrenwacht te Leiden vooral vermeldenswaard.
| |
| |
Eene korte levensbeschrijving gaf 's Gravesande in zijn eerst genoemde uitgave. Condorcet schreef eene Eloge, te vinden in Eloges des Académiciens par le marq. de C. (Paris 1733). Onder de nederlandsche is vooral te roemen: Christ. Huygens in zijn leven en werken geschetst door P. Harting (Gron. 1868). De steller van dit artikel had gelegenheid van de gegevens in dl. I-VI der Oeuv. Compl. gebruik te maken in zijne herdenkingsrede Chr. H. (Haarl. 1893), fransch met aant. in Arch. Néerl. XXIX 352, hoogd. vert. door Th.W. Engelmann (Leipzig 1895).
Bosscha |
|