Franeker naa Leeuwarden. Gedrukt voor een Liefhebber der Academie.
Huber is tweemaal gehuwd geweest; in 1659 met Agnes Althusia (overl. 1663), kleindochter van den beroemden Johannes Althusius, die hem 2 zonen schonk (Hermannus en Zacharias, die jong stierf), en in 1668 met Judith van der Ley, moeder van 6 kinderen, o.a. Zacharias, die volgt. Hij overl. 8 Nov. 1694, waarna zijn ambtgenoot Vitringa zijn lijkrede hield, waarin deze Huber schetst als ‘jureconsultorum nostri temporis omni judicio maximus.’ De bedoeling, waarmede de Staten van Friesland Huber 24 Febr. 1682 tot prof. honorarius benoemden - ‘om met sijne schriften te illustreeren het jus civile, mitsg. het jus publicum ende specialyck het jus statutarium van deze provincie’ - leidde mede tot de samenstelling van talrijke werken, waarvan de Wal een uitvoerige bibliografie geeft. De belangrijkste zijn: De genuina aetate Assyriorum et regno Medorum dissertationes VII (Fran. 1663; niet 1662 zooals de Wal e.a. opgeven); Digressiones Justinianeae in humaniora juris (Fran. 1670; herdr. 1688 en 1696); De jure civitatis Libri III novam juris publici universalis disciplinam continentes (Fran. 1672, meermalen herdrukt; een der bronnen van J.J. Rousseau); Spiegel van doleancie en reformatie, nae den tegenwoordigen toestant des vaderlandts (1672); Dissertatio ad jus in re et ad rem (Fran. 1675; gericht tegen prof. G. Feltmann); Deductie voor den W.G. Heer F.D. van Camminga, Vrijen Erfheer van Ameland (Fran. 1676); Auspicia domestica exercitationum, quibus otium, quod illustres Frisiae ordines ei apud Academiam suam fecerunt, occupare constituit (Fran. 1682) (omvat 12 oraties, o.a. de inaug. rede van 1665 (no. V), zijn rectorale oraties
(no. VI, VII en X) en de lijkreden op Willem Frederik (no. XI) en Cup (no. XII); De ratione juris docendi et discendi dialogus (Fran. 1684); Heedensdaegse Rechts-Geleertheyt, soo elders, als in Frieslandt gebruikelijk (Leeuw. 1686; herdr. in 1699, 1726 door zijn zoon Zacharias Huber; 1742 en 1768); Praelect. juris civilis tomi III (Fran. 1689, meerm. herdr.); Instit. historiae civilis tomi III (Fran. 1692); Institutionis Reipublicae Lib. singularis (Fran. 1698, niet door de Wal vermeld); Eunomia Romana sive censura censurae juris Justinianaei; continens examen praecipuorum juris locorum, secundum Pandectas et Institutiones (Fran. 1700, na zijn dood door Zacharias Huber uitgeg.; herdr. 1724); Opera minora et rariora juris publici et privati, edidit suisque observationibus illustravit Abr. Wieling (Traj. ad Rhen. 1746, 2 dln.).
Zijn geschilderd portret is in het stadhuis te Franeker; in zwarte kunst gegraveerd is het door P. Aeneae.
Zie: Camp. Vitringa, Oratio funebris (Fran. 1694, herdr. achter de Eunomia Romana); Vriemoet, Athen. Fris. 444-471; G. de Wal, Oratio de cl. Fris. J Ctis, ann. 253-294; H.H. Tels, De meritis Ulr. Huberi in jus publicum universale (Lugd. Bat. 1838); Sickenga, Hof van Friesl. 232-239; Boeles, Friesl. Hoogesch. I, 55, 355-357; II, 217-226, 297, 311-313; Siegenbeek, Leidsche Hoogesch. I, 189, 234-235; J. de Wal, Nederl. stud. te Heidelb. en te Genève 32, 121-122; voor zijn beteekenis voor het internationaal privaatrecht en den invloed van zijn leer op de ontwikkeling van dat recht in Engeland en Amerika zie men: J.P. Suyling, De Statutentheorie in Neerland ('s-Hertogenbosch 1893) 88 v.v.; verder