[Hendrik Casimir I]
HENDRIK CASIMIR I, graaf van Nassau-Dietz, geb. te Arnhem 31 Jan. 1612, gesneuveld voor Hulst 12 Juli 1640, oudste zoon van Ernst Casimir, graaf van Nassau-Dietz, en Sophia Hedwig, hertogin van Brunswijk-Wolfenbüttel (kol. 833). Hij werd reeds 3 April 1620 landcommandeur der Duitsche Orde, Balye van Utrecht, diende onder Frederik Hendrik en volgde zijn 2 Juni 1632 overleden vader op als stadhouder en kapitein-generaal van Friesland, waar hij even te voren de survivance had verkregen, daarna ook van Stad en Lande en Drente, ofschoon hier ernstig gedacht was aan de verheffing van Frederik Hendrik tot die waardigheden; ten slotte had men besloten liever ‘de autoriteit wat te verdeelen’. Hij ontving van de Staten echter een zeer beperkte instructie voor deze ambten, zoodat hij geen vaste goederen in die gewesten mocht verwerven, er geen garnizoenen verleggen noch versterkingen aanleggen en geen verzoeken omtrent de opvolging in zijn ambten doen mocht. Hij toonde groote dapperheid en voortvarendheid in tal van belegeringen en veldtochten onder Frederik Hendrik aan het hoofd van zijn frieschgroningsche regimenten zonder evenwel nog buitengemeen op den voorgrond te treden. Met veel beleid en volledige erkenning van de gewestelijke zelfstandigheid nam hij in 1634 in Friesland maatregelen tot onderdrukking van de woelingen aldaar, waartoe de Staten-Generaal krijgsvolk