[Grootenhuys, Jan ten]
GROOTENHUYS (Jan ten), ook Grotenhuys, geb. te Amsterdam 1573 uit aanzienlijk geslacht, zoon van Jan ten Grootenhuys, en Reymerich (Rijmersch) Hudde, overl. te Amsterdam 8 Jan. 1646. Te Leiden, waar hij 1 Aug. 1587 als student werd ingeschreven, volgde hij de lessen vooral van Ev. Bronchorst, bij wien hij sedert April 1592 inwoonde. In Maart 1594 naar Heidelberg vertrokken, werd hij hier 7 Mei 1594 ingeschreven, en bleef van uit den vreemde met zijn vroegeren leermeester in briefwisseling. Te Heidelberg verdedigde hij stellingen de Usuris. Op de terugreis naar het vaderland werd hij met eenige andere hollandsche studenten in het voorjaar 1596 door de Spanjaarden onder graaf Herman van den Bergh nabij Wezel gevangengenomen. Toen van den Bergh verklaarde de gevangenen vrij uit te zullen laten gaan, wanneer bleek, dat het reizende studenten waren, besloot de senaat van Heidelberg een testimonium hieromtrent af te geven, in den brief aan van den Bergh er aan herinnerende, dat ook hij eens leerling te Heidelberg was geweest. Als vermogend koopman te Amsterdam gevestigd, bekleedde hij hier verschillende belangrijke waardigheden, was 1605-1646 raad; 1602, 5, 7, 8, 10, 13, 14, 16, 17, 19 en 20 schepen, 1617 en 1620 president-schepen; 1606, 9, 11, en 12 thesaurier, volgde in 1615 zijn broeder Arent op als overman van den voetboogdoelen, 1616 kapitein der burgerij. In 1620 ontstond een vacature als hoofdschout; zijn candidatuur hiervoor werd door de familie Pauw bestreden en om hem van de baan te schuiven werd hij 21 Dec. 1620 op de nominatie raadsheer Hof van Holland gebracht. Toch viel hem in 1621 de begeerde post ten deel, die tot zijn dood door hem werd bekleed. Als zoodanig complimenteerde hij
in 1626 namens den magistraat de venetiaansche gezanten. Deze roemen zijn aangename vormen en zijn kennis van het Italiaansch. In 1632 trad hij bij de oprichting der illustre school als curator daarvan op. Waar hij den door hem gevoerden titel van dr. juris verwierf, blijkt niet. Driemaal gehuwd, in 1605 met Anna de l'Hommel, in 1613 met Anna de Vogelaer en in 1615 met Geertruyd van Dronckelaer, liet hij verschillende kinderen na.
Zie: Elias, De Vroedschap van Amsterdam I, 275-9; H. Bontemantel, Reg. van Amsterdam (ed. Kernkȧmp) I, 3, 14, 174; Diarium Ev. Bronchorstii, register; Toepke, Matrikel der Univ. Heidelberg II, 173; Blok, Relazioni Veneziane (R.G. Publ. 1909) 230-231.
van Kuyk