schap jegens de Gelderschen, reeds meester van de zeekusten, duldde hij niet, dat zij hun legerplaats bij hem in de buurt zouden opslaan, reden waarom hij de kerkbuurt te Almenum bij Harlingen in brand liet steken. En toen de Franekers, wat van het klooster Ludingakerk door den voornoemden Hessel Martena, in dien tijd grietman van Menaldumadeel, nog was heel gelaten, totaal hadden verwoest, liet de drost van Harlingen de steen van dat klooster naar Harlingen voeren om daarvan een zwaren toren naast het blok huis te bouwen. Kort daarop ontving hij de verbeurd verklaarde goederen der Galama's te Koudum. Enkele malen ontmoeten we nog den naam van Frits, sinds 1525 raadscheer van het hof van Friesland. Zoo behoorde hij tot de onderteekenaars van den conformatiebrief aan Karel V; zoo komt zijn naam voor in een schrijven, dat de gouvernante Margaretha van Oostenrijk heer Jan v. Duvoirde, raad van Holland, meegeeft van bisschop Hendrik van Beieren, waarbij zijn soldij geregeld, doch, waar het gevaar geweken was, het aantal zijner soldeniers op het blokhuis verminderd wordt (1525); en telkens weer bij leenbrieven van landerijen op het Bildt, totdat we 16 Juli 1541 op eens den naam van zijn zoon Sixtus in plaats van den zijnen aantreffen. Verdiensten heeft Frits van Grombach ook gehad als overste dijkgraaf van geheel Westergoo (1525), welken
post hij misschien nog in de jaren 1533 en 1544 bekleedde, toen de moeilijkheden over het onderhoud der dijken in dat kwartier eindelijk werden opgelost. Met den stadhouder George Schenk, wien de eer van de beëindiging dier geschillen voor een goed deel toekwam, zat hij in de commissie tot het opmaken van een reglement voor het op te richten corps van den derden man uit Friesland (1535). Vier jaar later is hij een van de gedeputeerden van dat gewest. Hij is overleden in Januari 1541, terwijl zijne vrouw nog tot 1548 geleefd heeft. Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in de Martinikerk te Franeker. Behalve de reeds genoemde Sixtus en Maria sproten uit het huwelijk van Frits en Luts nog twee zoons, Karel en Hessel, en drie dochters, Amalia (gehuwd met Jan van Egmond van Meresteyn), Barbara en Emerantia.
Zie behalve de kronieken van Worp van Thabor, Douwama, Winsemius, Schotanus, het Charterboek van Friesland. Verder Eekhoff, Gesch. v. Friesland; de Crane in Vrije Fries I, 93; v. Asch v. Wijck, Arch. v.K. en W.G. III (1853) 166 en vooral: Baerdt v. Sminia, Nieuwe Naamlijst van Grietmannen (Leeuw. 1837), en de Nalezing daarop v. Andreae (Leeuw. 1893); Alg. Ned. Familieblad V (1888) 154-157, 196; Andreae in de Friesche Adelaar VIII (1891) 57-59; D.G. van Epen, De Ridderschap van Holland (hs.).
Kooperberg