dat hij zich bevonden heeft onder de in Groningerland gevallen bende van Fox, die 22 Juli 1499 bij Kropswolde overvallen en gedood werd (zie kol. 891). Tot de gevangenen der Groningers behoorde ook Grombach, die echter spoedig vrijgekomen is. Want weldra vinden we hem als ambtenaar te Leeuwarden, en wel (sinds 1500) als hopman of drost op het blokhuis aldaar. Steeds is hij in de weer om het saksische huis te dienen, dat hem dan ook in toenemende mate zijne gunst bewijst. Zoo werd hij na zijn optreden tegen de Mockema's te Ferwerd (21 Dec. 1500), tegen de Unia's te Wirdum (1502) en andere rebellen, in het volgend jaar beloond met de goederen van één hunner, Wilke Rinia van Stiens, eene gift, die in 1509 bevestigd werd door hertog George in een brief, waarin deze hem zijn trouwen raad en ambtman te Harlingen noemt. Behalve raad van het Hof v. Friesland en ambtman te Harlingen, werd hij omstreeks 1510 ook grietman van Barradeel.
Wellicht moet bij al die ambten en waardigheden nog gevoegd worden die van olderman te Sneek, in welk geval Napjus, de kroniekschrijver van die stad, niet zich zulk ongelijk zou gehad hebben als schrijvers als Andreae wel meenden. Want dit is me gebleken, dat in een officieel stuk, den brief, waarbij zijn broeder Frits in ambt en waardigheden bevestigd wordt (1516), van Hans gesproken wordt als ‘die tyt amptman’ te Sneek. En dit wijst op meer dan die zending alleen, die hij in 1514, toen hij nog raad van 't Hof was, volvoerde in opdracht van de saksische heeren te Leeuwarden, naar het door de Gelderschen bedreigde Sneek. Intusschen, die versterking met eenige ‘bussen, pulver en sommige haecken’ was ten eenenmale onvoldoende en kwam voor Sneek te laat. Dat hij in hooge mate het vertrouwen zijner heeren genoot, was reeds in 1505 gebleken, toen hij zich bevond bij overste Vijt von Drachsdorf, die Groningen belegerd had en daarop te Middelstum, waar zij graaf Edzard opheldering hadden te vragen betreffende zijne voorgenome handelwijze ten opzichte van de naar de zijde van den oost-frieschen graaf overhellende stad. Verder vernemen we weinig meer van dezen Grombach. Zijn naam komt nog slechts éénmaal voor en wel in een schrijven van 8 Mei 1515 aan hem van zijn broeder Frits over de pest te Workum en maatregelen aldaar genomen tegen de Gelderschen, die er een dubbel seinschip in de buurt hadden met 30 man om de in- en uitgaande schepen op te wachten. Kort daarop is Hans van Grombach overleden, zoowel in de door hem vóór 1509 bekleede waardigheid van hofmaarschalk te Leeuwarden als later in die van drost van Harlingen in het begin van 1515 opgevolgd door zijn boven genoemden broeder, ten onrechte door sommigen voor
zijn zoon gehouden.
Literatuur zie bij het voorg. artikel.
Kooperberg