op Noorthey aangesteld, zette terwijl zijn studie voort en promoveerde in 1834 summa cum laude op een hist. lit. dissertatie De Archelao Macedoniae rege. De betrekking op Noorthey beviel den jeugdigen geleerde niet bijzonder, zelfs kwam hij met zijn chef in botsing over de opvatting van zijn taak, en hij nam deswege zijn ontslag. Een raadsman vond hij te Leiden in Dr. J.J. de Gelder, zoowel voor zijn studie als voor de practijk van 't onderwijs; hij gaf n.l. aan diens school wekelijks eenige uren les. In 1838 werd van Gent tot prorector der lat. school te Delft benoemd, wat hij tot zijn dood gebleven is.
Van zijn geschriften noemen wij nog: Schets der Grieksche en Rom. Oudheden. Uit het duitsch van Dr. C.F.F. Haacke (1838; 3e dr. 1868); Tabula Historicorum Graecorum (1840); Epistola critica de Daridis Samii reliquiis ad Jan. Ger. Hullemannum (1842); Homeri Iliadis Rhapsodia I critica annotatione aucta (1851) en Annotationes criticae in P. Virgilii Maronis Aeneidem (1864). Verder schreef hij tal van observationes, emendationes en conjecturae op grieksche en latijnsche schrijvers in de Mnemosyne, de Symbolae Literariae en de Miscellanea philologica et paedagogica. Zijn portret is door J.H. Otterbeek op steen geteekend.
Zie: Levensber. Letterk. 1868, 248.
Zuidema