mentsdienst te Utrecht, ter tijdelijke vervanging van den wegens ziekte verhinderden ingenieur van Loon, en van laatstgenoemden datum onder den hoofdingenieur de Thoméze werkzaam aan den aanleg van een kanaal van Durgerdam naar den oever tegenover Marken en verder dwars door dit eiland tot aan een geschikt diep punt aan de Zuiderzee. De voltooiing van dit werk werd evenals de daarmede in verband staande afsluiting van het IJ aan de oostzijde, op aandrang van de zijde van den amsterdamschen handel in 1827 gestaakt, en van Gendt daarna toegevoegd eerst aan den hoofdingenieur in Noord-Holland voor het Noordhollandsche Kanaal, daarna aan den hoofdingenieur Goudriaan voor eene opname van riviervakken, en eindelijk aan den inspecteur Vifquain bij den aanleg van twee kanalen in de Zuidelijke Nederlanden. Met 1 Oct. 1830 werd van Gendt, nog als aspirant-ingenieur, arrondissements-ingenieur te Alkmaar, waar hij ruim 9 jaren werkzaam bleef en de verdediging tegen de zee van verscheidene eilanden beheerde.
Tijdens den belgischen opstand werd van Gendt in Dec. 1832 aan het Steenbergsche Sas gedetacheerd, ten einde de noodige maatregelen te nemen om zoo noodig bij een inval van ‘de muiters’ de militaire inundatiën te stellen.
Met 1 Apr. 1834 werd hij ingenieur 2e klasse. Met 1 Maart 1840 werd hij ingenieur voor den provincialen waterstaatsdienst van Noord-Holland, ter standplaats Amsterdam. Hierbij kwam o.a. het bouwen van kerken en gevangenissen en het toezicht op dijkscolleges, doch weinig uitvoering van eigenlijke waterstaatswerken voor.
Van 8 Oct. tot 10 Nov. 1841 en van 24 Febr. tot 1 Nov. 1842 nam hij, wegens de zielsziekte van den hoofdingenieur Grinwis, diens dienst tegelijk met den zijnen waar; hetzelfde deed hij van 19 Febr. tot 17 Aug. 1843 toen Grinwis' opvolger de Kruyff te Maastricht gedetacheerd was voor het definitief vaststellen der grensscheiding met België.
Bij Kon. Besl. van 29 Apr. 1843 werd aan van Gendt opgedragen om met den architect J. Warnsinck de verbeteringen in den gevangenisgebouw in Groot-Britannië te onderzoeken. Het in dato 22 Nov. d.a.v. door hen uitgebracht uitvoerig verslag werd eerst 5 jaren later gepubliceerd (Verh. K. Inst. v. Ing. 1848-9, 45). Het cellulair huis van arrest en justitie te Amsterdam, dat in navolging van eene gevangenis te Pentonville door hem en Warnsinck ontworpen werd en dat onder zijn toezicht van 1845 tot 1850 gebouwd is, strekte tot model voor verscheidene andere dergelijke h.t.l. gebouwde inrichtingen.
Met 1 Apr. 1849 veranderde de dienstkring van van Gendt, daar de provinciale dienst met den rijksdienst vereenigd werd, en Noord-Holland in 3 arrondissementen verdeeld werd. Van Gendt behield zijne standplaats, doch zijn werkkring verminderde in belangrijkheid.
In 1852 werd van Gendt door het gemeentebestuur van Amsterdam in eene commissie benoemd om na te gaan, of er door ‘Holland op zijn smalst’ een kanaal, met haven aan de Noordzee, gegraven zou kunnen worden. Het verslag, door deze commissie uitgebracht, luidde zeer gunstig voor zulk eene onderneming.
Toen tegen 1 Mei 1852 eenige hoofdingenieurs hun ontslag hadden gevraagd, was van Gendt aan de beurt om als zoodanig te worden benoemd, maar hij bleef als ingenieur te Amsterdam. Wel werd hij tot hoofdingenieur-titulair benoemd. Toen er tegen 1 Juli 1853 weder eene vacature van hoofdingenieur kwam, werd weder een jongere