nieuwen en gevaarlijken vijand op te nemen. Nieuwe zware schattingen moesten toen den Friezen weer worden opgelegd, daar Saksen en Meiszen door ‘Fr(i)esland aufgefressen’ waren. Doch dit verwekte groot gemor, ook toen hun werd voorgesteld den jaartax af te koopen, waar men zich immers ongerust afvroeg, waaruit de hertog dan zijne middelen zou putten. Onder de ontevredenen behoorde o.a. de aanzienlijke edelman, Janko Douwama, die de Gelderschen begeleidde bij den nu door hertog Karel ondernomen inval in Friesland. Sloten, Ylst en Sneek vielen hem toe.
Het bericht van dit alles trof hertog George, die nog voor Groningen lag, met zoo groote verslagenheid dat hij, totaal uitgeput en zonder middelen, door Maximiliaan slechts met beloften gepaaid, zijn zoon uit het wankelende Leeuwarden ontbood en met hem naar zijn vaderland, Meiszen, aftrok. De ‘Zwarte Hoop’ die hij afzond tegen de geldersche Friezen, betaalde hij met woorden, waarvoor deze zich in het zwaargeteisterde land tusschen Zuiderzee en Lauwers ruimschoots schadeloos zocht te stellen, totdat de achtergebleven saksische heeren door stellige belofte van spoedige afbetaling haar wisten weg te krijgen. Doch na Paschen 1515 kwam ze uit Holland terug, terwijl de Gelderschen steeds verder voortdrongen, met de ‘Zwarte Hoop’ wedijverend in brand-, plunder- en moordzucht. Hertog George, het land zelf niet hebbende kunnen houden en het liever in oostenrijksche dan in geldersche handen ziende, droeg ten slotte Friesland aan keizer Karel V over. 19 Mei werd het eindverdrag geteekend, waarbij hertog George voor eene som van 100.000 goudguldens afstand deed, ten behoeve van aartshertog Karel, van zijne rechten op Friesland, dat nu ontslagen werd van den eed aan den Sakser gedaan, die het niet meer zou terugzien.
Hij leefde nog tot 1539 en nam als ijverig katholiek deel aan den strijd tegen Luther en de zijnen.
Behalve zijn beide zoons Johan en Frederik, heeft hij nog twee dochters nagelaten: Christina, in 1523 gehuwd met landgraaf Philips van Hessen, en Magdalena, met keurvorst Joachim van Brandenburg in den echt getreden.
George was de laatste van zijn geslacht, die in Meiszen begraven werd. Zijn in 1534 door Lucas Cranaech geschilderd portret is in het museum te Leipzig.
Zie: literatuur bij art. Albrecht, vooral Schotanus, Worp van Thabor, Sicke Benninghe, Ubbo Emmius. Van de nieuwere geschriften noemen we hier nog: W. Eekhoff, Beschr. van Friesl. (Leeuw. 1851); Spalatin, De Alberti Ducis Saxon. liberis bij Mencke II, 2127 seq.; Müller's Annalen der Sächs. Gesch. 69; J.D. Ankringa in Vrije Fries IV (1846); O. Lehmann, Hr. Georg v. Sachsen im Briefwechsel mit Erasmus v. Rotterdam u.d. Erzb. Sadolet (Diss. Leipz. 1889); F. Gess, Hr. Georg, Kurf. Joachim I und Kad. Albrecht in Zeitschr. f. Kirchengesch. XIIII; F. Gess, Habsburgs Schulden bei Hr. Georg in N. Arch. f. Sächs. Gesch. XIX (1898) 213; F. Gess, Akten und Briefe zur Kirchenpolitik Herzog G.v.S. l (Leipz. 1905); A.M. Schulze, Georg und Luther (Leipz. 1834); K. Mensing, Bilder a.d. Sächs. Gesch. Der Sächs. Judas (Georg d. Bärtige u. Kurfürst Moritz II) (Dresden 1902); H.v. Welck, Georg d. Bärtige, Herz. v. Sachsen. Leben und Wirken (Brnschw. 1900); K. Krebs, Beitr. und Urk. im Zeitalter der Reformation II: Heinrich v. Einsiedel auf Gnandstein und Herzog Georg