spraken door paus Stefanus III zullen afgewezen zijn. In een oude levensbeschrijving van Sint Bonifacius heet Eoban diens ‘medestrijder en mede-bisschop’, en vergezelde hij den ‘apostel van Duitschland’ op diens zendingsreizen door onze gewesten. Met Bonifacius leed Eoban bij Dokkum den marteldood. Zijn lijk werd eerst naar Utrecht overgebracht, en vervolgens door bisschop Lullus van Mainz bijgezet te Erfurt; doch het van den romp gescheiden hoofd werd niet teruggevonden. Nog minder zekerheid dan de kronieken geven ons de oorkonden. Slechts eenmaal, in Juni 753, komt Eoban voor, als getuige in een koningsoorkonde voor het klooster Fulda; maar dan heet hij kortweg bisschop, zonder naam van het door hem bestuurde bisdom, en aan de echtheid dezer oorkonde wordt ernstig getwijfeld. Een kleine verhandeling: De deorum imaginibus wordt aan zijne hand toegeschreven. In het voormalige aartsbisdom Mainz werd eertijds zijn naamfeest, als bisschop-martelaar, gevierd op 26 Juli.
Zie: W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming I (Utrecht 1864) 147, 288, 301; L. Oelsner, Jahrbücher des Fränkischen Reiches unter König Pippin (Leipzig 1871) 54; G. Kurth, Saint Boniface (Paris 1902) 163; I.H. Gosses in Nijhoff's Bijdragen, 4e R. IX (1910) 249-250.
Brom