der spiercontractie. Ook de zenuwvezelen en de wijze waarop zij spiervezelen en kliercellen tot werkzaamheid kunnen aanzetten, onderzocht hij met alle hem ten dienste staande, in vele gevallen door hem zelven uitgedachte, hulpmiddelen. In het bijzonder heeft hij aan de beweging van de hartspier en aan den invloed daarop door zenuwen geoefend gedurende vele jaren omvangrijke onderzoekingen gewijd, met de uitkomst, dat hij daaromtrent een theorie heeft opgesteld, die niet alleen voor de physiologie, maar ook voor de geneeskunde van groot belang is gebleken te zijn. Ook zijn onderzoekingen over den invloed van licht en van zuurstof op de bewegingen van eencellige organismen brachten hoogst merkwaardige uitkomsten. Zoo wist hij in zekere bacteriën een middel te vinden om met het microscoop uiterst geringe hoeveelheden zuurstof, door met licht bestraalde groene plantencellen ontwikkeld, aan te toonen. Uit al zijne onderzoekingen spreekt het streven om de onderwerpen, waaraan hij zijn krachten wijdde, zooveel mogelijk van alle kanten te bezien en daarbij allereerst de eenvoudigste hulpmiddelen te gebruiken. Wanneer hij daarmede zijn doel niet bereikte, zag hij er niet tegen op al zijn vernuft in te spannen om ‘mit Hebeln und mit Schrauben’ de natuur een antwoord op zijn vragen af te dwingen. Maar ook eerst dan. Want alle vertoon van experimenteerkunst zoowel als van geleerdheid, was hem vreemd.
Bij zijn leerlingen stond Engelmann in hoog aanzien. Hij was steeds welwillend en voor ieder die bij wetenschappelijk werk zijn bijstand vroeg, de hulpvaardigheid zelve. Bij de viering van zijn 25-jarig professoraat, in 1896, werd hem dan ook door een groote schaar van leerlingen en oudleerlingen warme hulde gebracht.
Aan erkenning van zijn wetenschappelijke verdiensten ontbrak het hem niet. Reeds in 1870 werd hij benoemd tot lid van de Kon. Acad. van Wetensch. te Amsterdam, terwijl hij later het lidmaatschap van verscheidene academiën en een eeredoctoraat van de universiteit van Oxford verkreeg.
Met Donders, voor wien Engelmann steeds de hoogste vereering heeft gekoesterd, leefde en werkte hij, tot aan diens dood, in onafgebroken, warme vriendschap samen. In Mei 1869 trad hij in het huwelijk met de eenige dochter van Donders, die hem echter reeds in Maart 1870 door den dood ontviel.
Door zijn tweede vrouw, de hoogstbegaafde pianiste Emma Brandes, kwam hij in zeer vriendschappelijke betrekkingen met de eerste musici van zijn tijd. Engelmann was een man van smaak. Hij bezat niet alleen kunstzin, maar ook kennis van beeldende kunsten, van literatuur en bovenal van muziek die hij zelf als voortreffelijk cellist beoefende. Hij schiep er behagen in den tijd, dien zijn wetenschappelijk werk hem vrij liet, te gebruiken om zijn woning tot een middelpunt te maken waar goede muziek gemaakt en gehoord werd. Daar kwamen Clara Schumann, Rubinstein, Joachim, Brahms, Hans v. Bülow, Hausmann, Herzogenberg en anderen. Met Brahms vooral, die hem zijn 3e strijkkwartet opdroeg, was hij zeer bevriend. De briefwisseling van Engelmann met Brahms zal eerlang in het licht worden gegeven. Eenige brieven van Engelmann aan mevrouw Clara Schumann zijn in het 3e deel der biografie van Cl. Schumann door Berthold Litzmann (Leipzig 1903 vlg.) verschenen.
Engelmann gevoelde zich, ofschoon hij Duitscher bleef, te Utrecht tehuis. In 1879 sloeg hij een beroep af naar Freiburg i. Br., in 1884 een naar