[Donker Curtius, Boudewijn (2)]
DONKER CURTIUS (Boudewijn) (2), zoon van Willem Boudewijn (kol. 737), geb. te Dordt in 1803, overl. begin Augustus 1856 te Ems; 29 Dec. 1819 te Leiden ingeschreven werd hij in 1824 bekroond met de gouden medaille in de sterrenkunde. Op 29 Sept. 1826 promoveerde hij te Leiden in twee vakken: in de rechten na verdediging van een dissertatie: Ad juris mercatorii caput de societatibus en in de mathematische wetenschappen na mede openbare verdediging van een Specimen quo exponuntur methodi, quibus aeris impulsus et venti velocitas determinantur. Na zijn promotie werd hij advocaat te Amsterdam. Hij was gedurende eenige jaren voorzitter van de Rijnspoorwegmaatschappij, en lid der Prov. Staten van Noord-Holland.
Hij schreef: Onderzoek over de wettigheid der stedelijke reglementen en tarieven voor de makelaars (Amst. 1845); Verhandeling ten betooge, dat het terugnemen van gestolen of verloren goed, door den eigenaar, geen diefstal uitmaakt in Bijdr. tot Regtsgeb. en Wetgeving (1836) 221.
Zie: Versl. Utr. Gen. 1857, 14.
Breukelman