den loop der zaken in Atjeh, waar hij van 77-79 en van 83-86 diende. In 83 trad hij aldaar op als militair commandant, naast den gouverneur P.F. Laging Tobias. Beider meeningen omtrent de daar verder te volgen gedragslijn liepen zeer uiteen; toen de regeering zich aan de zijde van Demmeni schaarde, vroeg Tobias eervol ontslag, en werd Demmeni (Aug. 1884) met het civiel en militair bestuur belast. Onder zijne leiding werd toen de sedert berucht geworden ‘concentratie’ van onze macht in Groot Atjeh uitgevoerd; eene erkenning van onmacht, die den vijand nieuwen moed gaf. Dat onze troepen, gedemoraliseerd door de hun opgelegde lijdelijke rol, ten prooi werden aan hevige ziekten (beri beri) en het niets doen ons dus nog meer soldaten kostte dan de oorlog, is bekend.
Vermelding verdient dat - bij terugkeer van verlof uit Nederland in 1873 - het S.S. Tromp, waarop een detachement soldaten onder bevel van kapt. Demmeni, in de Roode Zee strandde. Bij die gelegenheid sloegen de militairen aan het muiten, doch door het flink optreden van Demmeni werd het verzet spoedig bedwongen.
Zie: Tijdschr. v. Ned.- Indië 1886, II, 480; 1887, I, 68; Eigen Haard 1887, 82.
Kielstra