[Deken, Agatha]
DEKEN (Agatha), geb. 10 Dec. 1741 te Amstelveen, gest. 13 Nov. 1804 te 's Gravenhage. Als weeze opgevoed in het gesticht d'Oranjeappel, het bekende weeshuis der Collegianten aan de Keizersgracht te Amsterdam, in 1675 door hen aangekocht en waar bij de opneming op kerkgenootschap niet werd gelet, genoot Aagje eene opleiding, niet tot dienstbode, maar tot gezelschapsjuffrouw (1746-1767), wat nog Busken Huet zóózeer uit het oog verloor, dat hij haar alle mede-auteurschap aan de beroemde romans, op grond harer onkunde, ontzegt. Wij weten nu beter en getuigen op dit punt, als op andere, met Betjes eigen woorden: ‘Denk nooit aan Betje Wolff of denk aan Aagje Deken’ (van 1776, Brieven 181). Het was nog tijdens hare opvoeding in d'Oranjeappel, 23 Aug. 1760, dat Aagje te Rijnsburg den dompeldoop der Collegianten onderging. Sinds was zij bij onderscheiden families huishoudster, greep af en toe naar de lier (Lijkzang op Jan Wagenaar, 1773) en kwam in 1776 met Betje in aanraking. De eerste brief van Aagje is van (29 Juli) 1776, een goed bedoelde, maar zuurzoete, eigengerechtige brief, waarin zij zich geroepen acht Betje op haar eeuwig heil te wijzen en voor verdere zonden te waarschuwen. Betjes antwoord van 4 Aug. is waardig, ernstig en zachtmoedig