vervolgens aan het athenaeum. Hij sloot er vriendschap met Pieter Nieuwland, die tot diens dood duurde. In 1783 begaf hij zich naar Leiden om in de rechten te studeeren; professor van der Keessel was zijn oom. 17 Juni 1789 promoveerde hij tot mr. in de rechten na de verdediging van zijn proefschrift Observationes selectae de natura possessionis en behaalde daarmede ook naderhand in het buitenland een welverdiend succes. In het laatst van 1789 vestigde Cuperus zich als advocaat te Amsterdam; hij had daar eenige jaren voor zijne promotie verblijf gehouden en de functie waargenomen van secretaris van den burgerkrijgsraad, door welke betrekking hij in moeilijkheden was geraakt, zoodat zelfs eene crimineele actie voor de rechtbank tegen hem werd ingesteld. Hij genoot te Amsterdam groote achting wegens zijne bekwaamheden en had eene groote praktijk. Zijne functie bij den burgerkrijgsraad bleek later een beletsel om in aanmerking te komen voor een hoogleeraarschap in de rechten aan de academie te Franeker. De meeste hem later aangeboden openbare betrekkingen van rechterlijken of staatkundigen aard, wees hij van de hand, zoo ook den post van agent van justitie, hem in 1798 aangeboden. Hij was een ijverig lid van de amsterdamsche kamer van averijen en assurantie, en tevens gecommitteerde van het collegie tot de pilotage. In 1801 werkte hij mede tot het maken van een Ontwerp van den voet en inrigting van het departement van Holland. Ook hielp hij in 1802 een reglement ontwerpen voor het gemeentebestuur van Amsterdam. Hij was 1813 gehuwd met Wilhelmina Geesken, doch deze echt bleef kinderloos.
Zie: M.C. van Hall, Ter nagedachtenis van Mr. Angelus Jacobus Cuperus (Amst. 1831).
van Biema