[Cuperinus, Albertus]
CUPERINUS (Albertus), geb. ± 1500 te 's Hertogenbosch, overl. aldaar kort na 1560. Hij was priester en geestelijke ‘brueder,’ zooals hij zichzelf noemt in de ‘prologe’ zijner kroniek.
Hij was een man van zeldzame belezenheid en uitgebreide ontwikkeling: bovendien een knap en betrouwbaar historicus. Levende omtrent denzelfden tijd als Pelgrom en Molius en evenals dezen bosschenaar en priester, heeft hij beiden ver overtroffen in zijne kroniek, getiteld: Die chronicke van der vermaerder ende vromer stad van 't s Hertogenbosch, in 't corte van Henricus die eerste, hertoge van Brabant tot Philippus van Oestenrijck, coninc van Engelant ende hertogevan Brabant. Cuperinus vermeldt in de prologe zijner kroniek, dat hij ‘die gerechte waerheyt’ schrijven wil. Daartoe spoort hij charters en diplomen op en citeert hij de jaarboeken van oudere schrijvers: de Kroniek van Brabant, van Regino, van P. van Os, van Willem Molius en de handschriften van Adriaan die Ruyter.
De kroniek (1184-1558) van Cuperinus daalt in veel meer bijzonderheden af dan die zijner voorgangers, zoodat Cuperinus ‘de’ geschiedschrijver der vierde stad van het hertogdom Brabant genoemd mag worden.
In 1846-48 heeft C.R. Hermans, Verzameling van Kronyken, Charters en Oorkonden betrekkelijk de stad en Meyerij van 's Hertogenbosch; ('s Hertogenbosch 1848) I, 1-395, door onderlinge vergelijking van deze kroniek met verschillende 16-eeuwsche copieën, een kritische uitgave van deze kroniek bezorgd, met het later daaraan bijgevoegd vervolg.
Zie: M.J.H. van Heurn, Historie der stad en Meyerij van 's Hertogenbosch I, voorrede xxvi; C.R. Hermans, l.l. inleiding i-xiii; C.F.X. Smits, de Kathedraal van 's Hertogenbosch (Amst. 1907) xi-xii.
Smits