[Coster, Hermanus]
COSTER (Hermanus), geboren te Alkmaar 1745 (gedoopt 22 Sept.), overl. te Leiden 21 Nov. 1781, zoon van Jan Coster Hermz. en Maria Gla, was organist van de Hooglandschekerk te Leiden en besturend lid van het genootschap Kunst wordt door arbeid verkregen aldaar, waar hij zich ook 18 Apr. 1764 als ‘musicus’ in het Album Studiosorum had doen inschrijven. In het eerste deel der werken van dat genootschap komen eenige gedichten van hem voor, welke ook opgenomen zijn in zijne in 1779 te Leiden uitgegeven Mengelpoëzij. Nog bestaat van hem een bundel Schimp- en Spotdichten en een met Feestzangen, beide gedagteekend 1 Mei 1781. Op bl. 236-238 der Mengelpoëzij beschrijft hij zijne afbeelding op 36 jarigen leeftijd en zegt daarin, dat hij ongetrouwd en blond van haar is. De spot werd met ‘blonde Manesje’ en zijne verzen gedreven door N.N. te 's Gravenhage in een Poëtische Brief, 23 Nov. 1779, en door S.S.N. met: Verbeterde Fijtel, ontvangen Lofvaerzen en vergeeten Bladwijzer.
Bruinvis