trok toen geheel Frankrijk door, en keerde ten slotte voor eenigen tijd naar Holland terug. Daarna toog hij, door Duitschland heen, naar Italië ‘alwaer hij te Padua na seeckere maenden vertoevens, hem publice der medicijnen doctor heeft laten passeren.’ Hij had hier den smaak voor 't italiaansch gekregen en van Venetië naar Rome reizende, zich bijzonder op die taal toegelegd, om een zuiverder uitspraak van de taal te hooren. Hij sprak en schreef, toen hij 3 jaar later terugkwam, zes vreemde talen. De raad van Hoorn benoemde hem dadelijk tot stadsgeneesheer, in den tijd, toen Bossu gevangen zat, die hem tot medicus koos. Toen er weer drie jaar verstreken waren, dus in 1577, werd hij benoemd tot gecommitteerden raad van Holland en West-Friesland. Hij moest dus voortaan in den Haag wonen. Toen hij in 1580 dezen post verliet, werd hem ‘wegens 't overlijden van Gijsbert Duyck, 't schoutambt toeghelegdt.’ In 1598 werd hij, na 't fiscaalschap tijdelijk te hebben waargenomen, door de Staten-Generaal tot raad en advocaat-fiscaal van het college der admiraliteit van dit kwartier aangesteld. Eindelijk is hij op 65-jarigen leeftijd aan ‘een uytdroogende coortse’ gestorven. Hij moet enkele gedichten nagelaten hebben. Jac. Matham heeft zijn portret gegraveerd.
Zie: Velius, Chroniick van Hoorn (1648) 348; M.Z. Boxhorn, Toneel ofte beschrijvinghe des tandts ende Steden van Hollandt ende West-Vrieslandt (Amst. 1634) 360.
A. Geyl