Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 304]
| |
graaf Bentinck, heer van Varel en Knyphausen, en Maria Catharina van Tuyll van Serooskerken. Hij studeerde te Leiden (ingeschr. 1 Oct. 1773), Lausanne en Göttingen onder leiding van L.W. Snethlage. Teruggekeerd, werd hij 12 Jan. 1785 beschreven in de Ridderschap van Holland en Westfriesland en baljuw en schout van 's Gravenhage, aanvaardde vervolgens de regeering over de hem ten deel gevallen heerlijkheden. Vurig, ja heethoofdig aanhanger van het Huis van Oranje, nam hij ijverig deel aan de orangistische bewegingen te 's Gravenhage 1785-1787, drong bij den Prins zoowel als bij de Prinses op krachtige maatregelen aan en was een der voornaamste aanleggers van het plan der Prinses voor haren tocht naar Holland; met den engelschen gezant Harris, die gaarne van zijn diensten gebruik maakte, bereidde hij in verband daarmede een orangistischen opstand in den Haag voor. Hij was ook de leider van de overal in Holland opgerichte oranjesociëteiten, in het algemeen van de orangistische partij, die hij door middel van volksbewegingen tot nieuw leven hoopte te brengen op het voorbeeld van zijn gelijkgezinden grootvadei, Willem B. Na het herstel van Willem V werd hij met Mr. Dirk Merens belast met het verzetten der wet in de hollandsche steden ten einde overal de oranjepartij op het kussen te brengen. Zijn onbesuisdheid en hevige patriottenhaat kwamen daarbij duidelijk aan den dag. Als raad ter admiraliteit van Amsterdam (1790-1795) bewees hij in 1793 en 1794 goede diensten bij de organisatie der verdediging van de Maasmonden en van Holland's zuidergrens, terwijl hij ook zijn uiterste krachten inspande voor de organisatie der verdediging te land. Hij hielp de vorstelijke familie bij de voorbereiding harer vlucht in Jan. 1795 en bleef zelf in 's Gravenhage, waar hij 5 Febr. werd gevat en eerst in de kasteleinij, 7 Mei in het Huis ten Bosch opgesloten; als een der heftigste vijanden van het nieuwebewind 14/5 Oct. naar de Gevangenpoort, overgebracht, werd hij eindelijk 5 Jan. 1796 ‘gerelaxeerd’, maar niettemin in ‘politieke custodie’ vastgehouden en 10 Febr. naar Woerden gevoerd, waar hij tot 20 Dec. 1798 gevangen bleef. Toen verkreeg hij amnestie en begaf zich naar Varel. Deze stad en heerlijkheid werden sedert een middelpunt van voortdurende woelingen en plannen tegen de Bataafsche Republiek. Hij nam zelf ijverig deel aan de voorbereiding van den inval en den gehoopten opstand in 1799; als engelsch kolonel leidde hij de transporten van mond- en krijgsbehoeften en vergezelde den Erfprins in Noord-Holland, waar hij tevergeefs bij den hertog van York op snel en krachtdadig voortrukken aandrong. Naar Varel teruggekeerd, bleef hij voortdurend tegen de Bataafsche Republiek woelen, later ook tegen Lodewijk Napoleon, met name tegen het continentaal stelsel van Napoleon zelven, tegenover wien hij de onzijdigheid zijner vlag hoopte te handhaven onder bescherming van Rusland, Engeland en Pruisen. Napoleon trachtte in 1807 bij het verdrag van Fontainebleau daarom de souvereiniteit over Varel en Knyphausen. die aan Oldenburg toekwam, op koning Lodewijk over te brengen, maar Oldenburg bleef op zijn recht staan en verkreeg Dec. 1808 de handhaving daarvan door bemiddeling van Rusland. Toch hadden de heerlijkheden veel van de fransche overmacht te lijden en zag Bentinck zijn inkomsten zeer besnoeid. In 1813 te Bremen gekomen, werd hij opgelicht en te Wezel gevangen gezet, waar een krijgsraad hem tot deportatie met verbeurdverklaring van goederen veroordeelde wegens hoogverraad. Wegens ziekte werd hij overgebracht | |
[pagina 305]
| |
naar een ‘maison de santé’ bij Parijs, waar hij de gevolgen van een appèl van het geslagen vonnis afwachtte. Eerst de gebeurtenissen van 1814 hergaven hem de vrijheid. Hij werd 28 Aug. 1814 lid der holl. Ridderschap, maar nam geen zitting. Hij trachtte daarna op de congressen te Weenen en Aken het volledig herstel zijner rechten op Varel en Knyphausen te verkrijgen. Zijne benoeming tot engelsch generaal-majoor in 1821 als erkenning zijner verdiensten was hem een onvoldoende belooning. Hij leefde verder tot zijn dood doorgaans op zijn slot te Varel, waar hij zijn onrustig leven eindigde. In 1832 was hij in den Haag voor schulden gegijzeld, maar ontvluchte uit de gevangenis. Gehuwd te Warnsveld 20 Oct. 1791 met Othline Frederique Louise van Lynden Reede geb. 24 Jan., ged. 's Gravenhage 28 Jan. 1773, overl. Varel 24 Nov. 1799, dr. van Arent Willem van Reede en Heilwich Adriana Amarante van Lynden. Zij liet hem drie kinderen na. Antoinette Maria Charlotte (1792-1832), gehuwd 1o. met Jan Gijsbert Ludolph Adriaan baron van Neukirchen gen. Nyvenheim, 2o. met Jacob Hendrik graaf van Rechteren; Ottelina Frederika Louisa (1793-1868), gehuwd met Carel Anne Daniël baron van Nagell; Willem Anton geb. 1799, overl. te Haarlem 26 Mrt. en 30 Mrt. 1813 begr. te Rhoon. Hij hertrouwde (en hieruit al die processen over Varel en Knyphausen) ‘in Gewissensehe’ 28 Aug. 1800, kerkelijk ingezegend Accum 8 Sept. 1816, Sarah Margaretha Gerdes, geb. te Bockhorn 31 Oct. 1776, overl. Varel 11 Febr. 1856, dr. van Johann Friedrich en Wibke Margaretha Wempen. Uit dit huwelijk zijn 3 zoons geboren: William Friedrich (1801-1867), grondbezitter in Amerika; Gustav Adolph (1809-1876), hij deed afstand zijner rechten ten behoeve zijner broeders 1 Juli 1883; uit zijn huwelijk met gravin v. Wedel zijn nog kinderen (met erkenden graventitel) in leven; Friedrich Anton, geb. 9 Aug. 1812, hannoversch officier, overleden in Oostenrijk (Traismainzer) 8 Febr. 1886. De beide laatsten hebben een geruchtmakend proces gevoerd over het bezit van Varel en Knyphausen, dat hun op grond hunner geboorte werd onthouden. Zijn door L. Temminck in 1787 geteekend portret is door F. Sansom gegraveerd. Zie over hem, behalve de algemeene werken over den tijd: Kurze Biographie des Reichsgrafen W.G.F. Bentinck (Oldenburg 1836); Haagsch Jaarboekje 1903; D.G. van Epen, De Ridderschap van Holland (hs.). Blok |
|