met welk schip hij zich bij het eskader van schout bij nacht Pichot voegde, met dezelfde bestemming. Hij onderscheidde zich bij de afsluiting van de haven van Larache in vereeniging met kapitein Salomon Dedel, en ontving daarvoor een bijzondere betuiging van lof van de admiraliteit van Amsterdam.
Bij den aanvang van den vierden engelschen oorlog (1781-1784), werd aan Bentinck door den Prins opgedragen om middelen te beramen voor de verdediging van het Vlie door batterijen. In 1781 behoorde hij als bevelhebber van de ‘Batavier’ (54 st.) tot het eskader van den schout bij nacht Zoutman, dat, involge bevelen van den Prins, 1 April zou uitloopen om den eigen handel te beschermen en den vijandelijken te beschadigen, aan welke bevelen om verschillende redenen geen gevolg werd gegeven. Toen eindelijk 9 Mei het eskader was uitgeloopen, kwam het 25 Mei weder binnen. De publieke opinie liet zich hoe langer hoe ongunstiger uit over deze werkeloosheid en weifelende houding der zeemacht, waarvoor echter wel degelijk gegronde aanleiding bestond. De naaste toekomst zou dat bewijzen in het verloop en de gevolgen van den slag bij Doggersbank.
Op uitdrukkelijken last van den Prins werd hetzelfde jaar konvooi gegeven naar de Oostzee en het Noorden, waartoe twee eskaders werden uitgerust één onder Zoutman en een ander onder van Kinsbergen. Bentinck behoorde met zijn schip de ‘Batavier’ tot het eerste, maar beide eskaders zouden voorloopig bijéén blijven. De slag bij Doggersbank op 5 Aug. volgde. In dien slag lag Bentinck met zijn schip no. 4 in de linie, in den aanvang tegenover de ‘Buffalo’ een schip van 60 stukken, en werd ongeveer een uur na den aanvang van het gevecht door een kanonskogel zwaar gewond aan den linkerschouder. Hij liet zijn tweeden kapitein Jean Louis Bosch waarschuwen, die benedendeks de batterij commandeerde. Deze werd aan dek komende door een splinter aan het been gewond en trof Bentinck badende in zijn bloed aan. Bentinck gaf hem het commando over, hem vermanende ‘liever alles te wagen en te vergaan dan te strijken of te vluchten.’ De strijd werd daarop met kracht door Bosch voortgezet, terwijl Bentinck naar beneden werd gebracht. De ‘Batavier’ werd ontzaggelijk geteisterd eerst in den strijd met de ‘Buffalo’, daarna door de volle lagen van de achtereenvolgens passeerende engelsche schepen ‘Fortitude’ ‘Amelia’ ‘Preston’ en ‘Bienfaisant’, die het schip nagenoeg tot een wrak maakten. Niettemin hield Bosch stand, liep op het einde van den strijd, omdat de Batavier niet mede kon komen, nog groote kans den vijand in handen te vallen, maar volgde daarna de vloot terug naar de nederlandsche havens, evenals de koopvaardijvloot, zoodat het doel van den tocht niet bereikt werd. Bentinck bevond zich in hoogst zorgelijken toestand, en
werd naar Amsterdam vervoerd, waar hij in het huis van zijn vriend Boreel zorgvuldig verpleegd werd, maar in den nacht van 23 op 24 Augustus aan de gevolgen van zijn wonden overleed. De Republiek verloor in hem een van haar beste kapiteins.
Vóór zijn dood werd hij op 18 Augustus nog bevorderd tot buitengewoon schout bij nacht, en benoemd tot adjudant van den prins, en werd hem de gouden eerepenning geschonken. Hij werd in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven, waar een gedenkteeken voor hem werd aangebracht. De admiraliteit liet te zijner gedachtenis een gedenkpenning slaan. Zijn door P. Oets geschilderd portret is door R. Vinkeles in plaat gebracht.
Zie: de Jonge, Ned. Zeewezen, register op Bentinck, waar in de noten betrekkelijke archief-