[Bentheim, van]
BENTHEIM (van). - Verschillende leden der grafelijke familie van Bentheim vestigden zich in onze gewesten en werden er stamvaders van nederlandsche takken. Zoo is bekend een geldersche tak, waarvan de stamvader was
Walraven, een zoon van Otto V, graaf van Bentheim; deze komt voor van 1284, wanneer hij aan de abdij Berne de kerk van Heeswijk schenkt (zijne vrouw, erfgename der heerlijkheid Heeswijk, had hem deze ten huwelijk gebracht) tot 1313. Deze tak, in de 15e eeuw vooral in de Duffelt gegoed, o.a. te Spaldorp, bestond nog in de 16e eeuw.
Een hollandsche tak werd gesticht door
Willem van Benthem, waarschijnlijk een kleinzoon van graaf Otto IV van Bentheim; hij komt in 1266 als ridder voor in den privilegiebrief van Floris V voor Leiden, zijn zoon Simon, die in het leenregister van graaf Floris voorkomt als gegoed te Rijswijk en in het Westland, was in 1297 getuige van graaf Jan I en zeer in aanzien (sedert 1307 ridder) bij graaf Willem III; hij huwde tweemalen: 1o. met Jacoba van Rosenberch, dochter van heer Jacob van Wassenaer, 2o. met Geertruida, vrouw van de Binchorst (bij 's Gravenhage); hieruit: 1o. beer Willem van Wadenoyen, 2o. Jan van Rosenberch, vermeld 1316 tot 1324, die bij zijne vrouw, Adelise heeren Zweders dochter van Montfoort, o.a. won: