[Aemilius, Petrus]
AEMILIUS (Petrus), vader en zoon. De onderscheiding tusschen vader en zoon heeft nog geen der historici tot dusver gemaakt, hetgeen menigmaal aanleiding gaf tot verwarring en misverstand. Dat er twee van dien naam waren, die in deze familiebetrekking tot elkander stonden, blijkt uit Reitsma en van Veen, Acta VI, 86, en uit Trigland, Kerckelijcke Geschiedenissen 857 vlg. Moeilijk is het, beider levensloop uiteen te houden.
De vader had zich, voordat hij predikant was, als schoolmeester te Hallum aan een ergerlijk misdrijf tegen de zeden schuldig gemaakt, zoodat hij tot levenslange verbanning door het friesche gerechtshof was veroordeeld. In April 1587 was hij te Emden; de Synode te Sneek zond een schrijven aan de predikanten te Emden om deze te waarschuwen en hun mede te deelen, ‘hoe onerlik und godlosigh’ hij zich gedragen had. Zij moesten die ‘kercklike disciplin unde politische justicie door die werltlike overicheit tegen hem gebruiken’. In Mei 1589 wilde de Synode van Franeker de Staten van Friesland ‘suppliceeren, dat haer gelieven sall den vorss. Petro te verbieden’, zich tot den dienst in te dringen, ‘hem oeck te laten haelen in gueder verseeckeringhe van wegen sijn delict in Hallum’. De Synode te Harlingen noemde in Mei 1596 hem en zijn zoon ‘gantsch onbequame’. Johannes Hillebrandi, predikant te Ternaard, moest dit dadelijk schrijven aan de professoren M. Lydius en Sybr. Lubberti, die door de overheid van Groningen voor de provincie waren aangewezen om na de reductie ‘tot verbeteringe van kerckelicke abusen’ werkzaam te zijn. Het gevolg hiervan is dat wij in de Acta der Synode van Mei 1596, hoogstens enkele dagen later, lezen: ‘Is Petrus Myliuss um veler misdaden willen van den dienst geheel vörstoth’. Toch heeft hij zich weten in te dringen op de niet eerste-rangs-predikantsplaats te Ens op Schokland, die bij de classis Kampen was ingedeeld. Misschien is hij dezelfde als de ‘paep van Suijtwolde in de Drente, nu woonachtig te Genemuyden, die gans onwettelick gepredict heeft, selffs geen professie der geref. religie gedaen hebbende,
daerbenevens van onverdragelicke feijten beruchtet’, die genoemd wordt in de Acta van de Synode te Zwolle van Juni 1601. Zoo ja, dan stond hij er nog in genoemd jaar; indien niet, dan was hij wellicht gestorven. In elk geval verliezen wij zijn spoor uit het oog.
De zoon heeft volgens betrouwbare getuigenissen, die in handen van Jac. Trigland waren zijn examen als predikant afgelegd voor de classis Leeuwarden. Waarschijnlijk was hij het, die in Januari 1587 te Wartena c.a. stond. Trigland zegt nl.: ‘Ontrent Leeuwaerden heeft hij eenigen tijt gepredickt’. Omdat hij luthersche sympathieën had, is hij ten slotte uit den predikdienst ontslagen. In Oost-Friesland stond hij eerst te Westerhuizen, waar hij tegen den zin der emdensche gereformeerde predikanten, onder wie de bekende Menso Alting, ‘met constrinctie’, ja met de hulp van de voetknechten van den lutherschen graaf, zijne intrede deed en weigerde de coetus, de gemeenschappelijke samenkomsten, der gereformeerde predikanten bij te wonen. Zóó stond hij ook te ‘Oldendorp in Beyerlant’. Van hier uit te Broek in Waterland (welke gemeente 28 Febr. 1600 gescheiden was van Zuiderwoude) ‘inborende’ op 8 Jan. 1601, had hij goede getuigenissen van een predikant Sebastiaen Hermansz., die 10 jaren lang zijn buurman was geweest. Dit baatte hem echter niet tegenover de classis Edam, die hem niet wilde