Descartes Aem. ‘le principal ornement de l'Académie’. Rector is hij geweest in 1644 en nog eens in 1659. Ook in het oostersch wordt hij ervaren genoemd. Hoewel reeds meer dan twintig jaren door nierlijden gekweld, kon hij tot 1654 zijne functie rustig blijven waarnemen, toen, terwijl hij zijn vader naar Aken vergezelde, zijn toestand door bijkomende kwalen verergerde. Nog aangezocht zijnde te Leiden de plaats van Dan. Heinsius te vervullen, overleed hij na zes jaren lijdens. Dan. Berckringer hield de lijkrede; Joh. Georg. Graevius werd zijn opvolger. In de utrechtsche senaatkamer hangt zijn geschilderd portret en copie naar Corn. Janssens van Ceulen. Uit zijn huwelijk sproten een zoon Johannes of Janus Aemilius (ingeschreven te Utrecht als student in 1643) en twee dochters, Elisabeth, overluid te Utrecht 28 Febr. 1648, en Geertruid. Zijn naam komt voor in het album van de la Fontaine (Werken Letterk. N.R. VII, 2e st. 127) en dat van Heiblocq (Versl. Kon. bibl. 1901, 48); bevriend was hij ook met Nic. Heinsius. Onuitgegeven is een brief van hem aan Vossius van 13 Sept. 1646 op het Br. Museum (ms. Harl. 7012) en een aan C. Booth (Gem. Archief Utr.); aan hem van A.v. Buchell met een stuk omtrent vroegere benamingen der Oostzee (Univ. bibl. Utr.) en tien brieven van hem aan Adr. Blyenburgh (1615-30) (Kon. Bibl. 's Gravenhage). Gedrukt zijn brieven van Vossius aan hem in G.J. Vossii Epp. (Aug. Vind. 1691) I, 179, 305, 490; - zie ook p. 200, 474 - en II, 53; een brief van en een aan Crucius in Crucii Merc. sive Epp. (1661) 457, 712; zie ook 451; een aan A. Matthaeus in diens Analecta V, 295. Hij vervaardigde noten bij Isocrates; in de
leidsche univ. bibl. berusten een Lucianus en Grammatici lat. ed. Putsch met ms. aanteekeningen van hem, in de utrechtsche bevinden zich zijn Libellus de Graecorum tonis, benevens Aristoteles' Ethica met ms. aanteekeningen. Van hem zelf zag niets het licht dan de Oratio in Inaugurationem ill. gymn. Ultraj. (Ultraj. 1634), die in Academiae Ultraj. inaugurationem (ib. 1636), de Oratio fun. dicta honori et memoriae H. Renerii (Ultraj. 1639) en eenige andere naar aanleiding van passages bij latijnsche historici, vooral Tacitus, die allen te zamen, met nog anderen van de laatste soort, vereenigd zijn tot een bundeltje Orationes (Traj. ad Rhenum 1651), opgedragen aan den kamper burgemeester Rudolf van Langen; eraan toegevoegd zijn gedichten sinds zijn jeugd toegezongen aan leermeesters, vrienden en leerlingen en opdrachten. Een tweede bundel kwam niet tot uitgaaf. Volgens sommigen zou een en ander in de Opera postuma Jani Erasmi (1663 en '65) mede van hem afkomstig zijn.
Zie: Berckringer's Parentatio prosaica (ook in Witten, Memor. philos. vol. II, dec. VIII, 408); Baillet, Vie de Descartes II (Par. 1691) 13, 22, 153, 155; Schotel in Utrechtsche Volksalmanak 1845, 97-108; dez. Illustre school te Dordrecht (Utr. 1857) 23, 50, 59, 60, 65, 66, 220, 221, met daarbij genoemde bronnen; Ekker, de Hieronymusschool te Utrecht (Utr. 1863) 91; Loncq, Hist. Schets der Utr. hoogeschool (Utr. 1886) reg.; Oeuvres de Descartes II (Paris 1890) 528, 548; III (ib. 1899) 1-3, 60-61, 63, 72, 204, 509, 526-27, 532, 557, VIII: 2 (ib. 1905) 203-204, 279, 283-84; Duker, Gisb. Voetius II (Leid. 1905) 132 vlg., 155, 157, 159, 161; A. van Buchell, Diarium (Amst. 1907) in het reg., en de Suppl. Cat. eener bibl. over Utrecht (Utr. 1908) 95, 200, 201.
de Waard